feiten, meningen en argumenten

Programma
Lezen: feiten, meningen en argumenten


1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Programma
Lezen: feiten, meningen en argumenten


Slide 1 - Diapositive

 Lezen
Feiten, meningen en argumenten

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen van deze les over hoofdstuk 4
                                                         
Doel
Je kunt feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen. En je kunt argumenten gebruiken om een standpunt te onderbouwen.

Waarom leer je dit?
  1. Je begrijpt een tekst beter.
  2. Je kunt beter je eigen mening formuleren.
  3. Je kunt gemakkelijker beoordelen of informatie betrouwbaar is. 
  

Slide 3 - Diapositive

Voorkennis activeren
Laten we beginnen met kijken wat jullie al van dit onderwerp weten. In de volgende slides zie je telkens een woordenweb. Geef in elk woordenweb minimaal 5 voorbeelden van wat er gevraagd wordt. Meer mag ook!

Slide 4 - Diapositive

Noem 5 meningen.

Slide 5 - Carte mentale

Noem 5 feiten.

Slide 6 - Carte mentale

Geef 5 argumenten voor verschillende standpunten

Slide 7 - Carte mentale

Feiten

Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar is: 
– Het Paleis op de Dam staat in Amsterdam.



Slide 8 - Diapositive

Argumenten
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers: 
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Je gebruikt dus argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen vervolgens weer meningen of feiten zijn.

Slide 9 - Diapositive

Meningen en standpunten
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn. 

Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.

Slide 10 - Diapositive

Theorie blz. 90
Op de vorige slide zie je de theorie staan zoals op blz. 90 uit je boek. Heb je begrepen wat er staat? ALs je twijfelt, lees de theorie dan nog een keer. 

Heb je het begrepen? Laten we kijken of je de theorie ook meteen kan toepassen. Beantwoord de vragen op de volgende slides.

Slide 11 - Diapositive

Lees tekst 1 op blz. 103
Beantwoord vervolgens de vragen op de volgende slides in deze LessonUp

Slide 12 - Diapositive

1. Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 13 - Question ouverte

Noteer een argument uit alinea 6.

Slide 14 - Question ouverte

Noteer een mening uit alinea 6.

Slide 15 - Question ouverte

Ten eerste zijn de hoofdrolspelers geweldig gekozen. Wat is het argument bij deze mening?

Slide 16 - Question ouverte

Welke mening herken je in alinea 2?

Slide 17 - Question ouverte

1 De smartphone is onmisbaar= feit/mening?
2 Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone = feit / mening?
A
1 feit/ 2 feit
B
1 feit/ 2 mening
C
1 mening / 2 feit
D
1 mening/ 2 mening

Slide 18 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je het argument uit alinea 6?

Slide 19 - Question ouverte

Feit, mening of argument?

'...want het is een veelzijdig vak.'
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Wat is een feit?
A
een feit is altijd waar
B
een feit is altijd onwaar
C
een feit is waar of onwaar en je kunt het controleren
D
een feit is waar of onwaar, maar je kunt het niet controleren

Slide 21 - Quiz

Feit, mening of argument?

Want het is een veelzijdig vak.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quiz

Feit
Mening
Argumenten
Dit kun je controleren.
Dit is wat iemand vindt.
Dit is waarom je iets vindt of waarom iets waar is. Dit kan zowel bij feiten als meningen gebruikt worden.

Slide 23 - Question de remorquage

Wat is een mening of standpunt?
A
iets wat je goed vindt, je bent het ermee eens
B
iets wat je vindt, je kunt het eens of oneens zijn
C
iets wat je niet goed vindt, je bent het er niet mee eens
D
iets wat waar is, je kunt het controleren

Slide 24 - Quiz

Wat past waar? Feit of mening?
Feit
Mening
Feit
Mening
Feit
Mening

Slide 25 - Question de remorquage

Wat geef je aan in een argument?
A
waarom je het met iets eens bent
B
hoe je iets kunt controleren
C
waarom je iets vindt
D
waarom je het met iets oneens bent

Slide 26 - Quiz

Roken is ongezond.
Roken stinkt.
Roken is slecht voor je, omdat je er een stinkende adem van krijgt.
Mening
Feit
Argument

Slide 27 - Question de remorquage

Welke tekst is het meest betrouwbaar? Een tekst met:
A
Feiten en meningen van deskundigen
B
Alleen feiten.
C
Feiten en persoonlijke meningen van betrokkenen.
D
Veel verschillende meningen.

Slide 28 - Quiz

In deze bron staan
feiten/meningen
A
feiten
B
meningen

Slide 29 - Quiz

Wat is in de volgende zin het argument?

Ik heb een hekel aan de zomer, omdat het dan te heet is.

Slide 30 - Question ouverte

Wat is in de volgende zin het standpunt?

Omdat mijn vader altijd zo lekker kookt, vind ik Pasen echt een leuke feestdag.

Slide 31 - Question ouverte

Feit of mening?

Ajax is altijd de beste club van Nederland.
A
Feit
B
Mening

Slide 32 - Quiz

Feit of mening?

In Amsterdam wonen meer mensen dan in Amstelveen.
A
Feit
B
Mening

Slide 33 - Quiz

Feit, mening of argument?

Omdat ik morgen naar de tandarts moet.
A
Feit
B
Mening
C
argument

Slide 34 - Quiz

Feit, mening of argument

omdat ik andere landen wil zien.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 35 - Quiz

Dit is het einde van de lessen van deze week. Hoe vond je deze manier van online les voor het vak Nederlands? Geef een tip en top over de les of LessonUp. Hier kun je daarnaast aangeven welke dingen je nog niet snapt of waar je nog uitleg over wilt hebben. Tijdens de online les van donderdag kunnen we de theorie en antwoorden bespreken.

Slide 36 - Question ouverte

Aan de slag!
Maak oefening 2 vanaf blz. 103.

Slide 37 - Diapositive