Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
LE PASSÉ COMPOSÉ
Slide 1 - Diapositive
Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
In het Frans is de passé composé (V.T.T.):
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord
Slide 2 - Diapositive
De passé composé
bestaat uit 2 delen:
1: Hulpwerkwoord avoir of être
2: Voltooid deelwoord
Slide 3 - Diapositive
Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???
Slide 4 - Question ouverte
Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?
Slide 5 - Question ouverte
Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA
Slide 6 - Diapositive
STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met
être of avoir
Slide 7 - Diapositive
Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:
Slide 8 - Diapositive
Vervoegen met être
aller
arriver
entrer
rentrer
rester
monter
tomber
Slide 9 - Diapositive
Bijvoorbeeld (être)
Il (aller)...... il est allé
Elle (aller) ......... Elle est allée
Nous (entrer) .... Nous sommes entrés
Pierre (monter)... Pierre est monté
les filles (elles) sont rentrées
Slide 10 - Diapositive
Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)... Tu as regardé
Vous (manger)... Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter) Jean et Pierre ont acheté
Slide 11 - Diapositive
STAP 2
Maak het voltooid deelwoord ww in ER :
haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
regarder --> regardé
Slide 12 - Diapositive
De volgende voltooide deelwoorden moet je uit je hoofd leren!
avoir --> eu bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
être --> été bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
faire --> fait bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
Slide 13 - Diapositive
STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!
Slide 14 - Diapositive
Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
SAMENVATTING
Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.
Slide 17 - Diapositive
Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir
Slide 18 - Quiz
Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée
Slide 19 - Quiz
Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer
Slide 20 - Quiz
Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?