Spelling 4.9 les 2

timer
10:00
Lezen in je leesboek/
aan je mindmap/
aan je presentatie 
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

timer
10:00
Lezen in je leesboek/
aan je mindmap/
aan je presentatie 

Slide 1 - Diapositive

Spelling 4.9
Wat gaan we leren?

Leestekens 

  • accent (aigu: cliché, grave: barrière, circonflexe: enquête) 
  • trema (ruïne)
  • apostrof (dennis' rugzak, 's avonds)
  • weglatingsstreepje (huis-, tuin- en keukenartikelen, dinsdagochtend en -avond.) 
  • koppelteken (90-jarige, woon-werkverkeer)

Slide 2 - Diapositive

Spelling 4.9
OPDRACHT
Bedenk bij elk leesteken nog drie voorbeelden en probeer te omschrijven wanneer je dit leesteken gebruikt (wat is de regel?)
Zo meteen moet iedereen hier iets over kunnen zeggen.

  • accent (aigu: cliché, grave: barrière, circonflexe: enquête) 
  • trema (ruïne, beïnvloeden)
  • apostrof (dennis' rugzak, 's avonds)
  • weglatingsstreepje (huis-, tuin- en keukenartikelen, dinsdagochtend en -avond.) 
  • koppelteken (90-jarige, woon-werkverkeer)

timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: accent

Slide 4 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: accent
 Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt: café, crème, hé!
We gebruiken in het Nederlands drie accenttekens.
accent aigu (streepje naar rechts)   cliché
accent grave (streepje naar links)    barrière, hè?
accent circonflexe (dakje)                    enquête
Let op.
Het accent aigu gebruiken we ook om nadruk te leggen op woorden.
Deze shampoo is hét middel om van uw roos af te komen!
Heb ik echt álles ingepakt? Kom ik jou alwéér tegen!









Slide 5 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: trema

Slide 6 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: trema
Een trema gebruik je:
als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen
ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër

in het meervoud van zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ee of -ie
idee – ideeën, ree – reeën, categorie – categorieën, kolonie – koloniën

Let op.
Je schrijft het trema op de plek waar de nieuwe lettergreep begint. ideëen









Slide 7 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: aprostrof

Slide 8 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: aprostrof
Een apostrof gebruik je:
als een of meer letters zijn weggelaten
Ik heb ‘m nog in ’t buurthuis in A’dam gezien.
’s Avonds kwam hij niet thuis.
bij bezitsaanduiding van woorden die eindigen op een s-klank of een lange klinker die je met één letter schrijft.
Dennis’ rugzak, Max’ fiets, Anna’s puntenslijper, Gaby’s huiswerk
na cijfers, afkortingen en afleidingen
vmbo’er, A4’tje, tv’s
Let op.
Staat de apostrof aan het begin van de zin, dan begint het volgende woord met een hoofdletter.









Slide 9 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: weglatingsstreepje

Slide 10 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: weglatingsstreepje
 Soms staan in een zin twee samenstellingen naast elkaar met daarin hetzelfde woord. Je kunt dan het woord dat wordt herhaald, weglaten. Op die plaats schrijf je een weglatingsstreepje.


Dinsdagochtend en -avond, land- en tuinbouw











Slide 11 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: koppelteken

Slide 12 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: koppelteken
 Een koppelteken is een klein streepje dat woorden met elkaar verbindt. We plaatsen een koppelteksten in samenstellingen die anders verkeerd gelezen kunnen worden: zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen, gala-avond.


Let op.
Is het woord géén samenstelling, dan gebruik je het trema om te voorkomen dat je het woord verkeerd uitspreekt: patiënt, reünie.











Slide 13 - Diapositive

Spelling 4.9 leestekens: koppelteken
Ook gebruik je een koppelteken:
  • in aardrijkskundige namen met een extra plaatstoevoeging
    Noord-Brabant, Zuid-Amerika, Midden-Nederland
  • in samenstellingen met cijfers, letters en andere tekens
    €-teken, vmbo-leerling, 90-jarige, tbs-kliniek
  • bij dubbele achternamen
    Hannie Werters-van de Hoek
  • bij een dubbele functie, rang of titel
    assistent-bedrijfsleider, minister-president
  • in samenstellingen waarvan de delen gelijkwaardig zijn (ze kunnen van plek wisselen)
    woon-werkverkeer, haat-liefdeverhouding
  • in combinaties van niet-, non-, ex- en oud- plus een zelfstandig naamwoord
    niet-roker, non-stop, ex-collega, oud-medewerker
  • in een vaste woordgroep die samen één begrip vormt
    pijl-en-boog, kant-en-klaar, staakt-het-vuren
























Slide 14 - Diapositive

Spelling 4.9 oefenen
Huiswerk van donderdag en vrijdag samen:
Maak opdracht 7, 8  en 9-3 en 1b van spelling 4.9.


Klaar? Maak de test jezelf van 4.9



Slide 15 - Diapositive