Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Kosten, uitgaven, opbrengsten en ontvangsten
Slide 1 - Diapositive
Balans
Winst- en verlies-rekening
Liquiditeits-overzicht
Ontvangsten
Bezittingen
Opbrengsten
Vermogen
Kosten
Uitgaven
Slide 2 - Question de remorquage
Sleep de blauwe vakjes naar het juiste rode vakje
EIGEN VERMOGEN +
EIGEN VERMOGEN -
LIQUIDE MIDDELEN +
LIQUIDE MIDDELEN -
uitgaven
ontvangsten
kosten
opbrengsten
Slide 3 - Question de remorquage
Welk(e) van onderstaande stellingen is / zijn juist? Stelling I: Opbrengsten en kosten zijn exclusief btw, terwijl ontvangsten en uitgaven normaal gesproken inclusief btw zijn. Stelling II: Opbrengsten en kosten worden ingeboekt als er een tegenprestatie is geleverd, terwijl ontvangsten en uitgaven worden ingeboekt op het moment dat er betaald wordt.
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist
Slide 4 - Quiz
Transitorische posten / overlopende posten zijn tijdelijke balansposten. Voorbeelden ervan zijn 'Vooruitbetaalde bedragen', 'Vooruitontvangen bedragen', 'Nog te betalen bedragen' en 'Nog te ontvangen bedragen'. Stelling: Transitorische posten ontstaan als het moment van levering van een tegenprestatie verschilt van het betalingsmoment.
A
Deze stelling is onjuist
B
Deze stelling is juist
Slide 5 - Quiz
Welk(e) van onderstaande stellingen is / zijn juist? Stelling I: De balanspost 'Vooruitbetaalde bedragen' verdwijnt zodra de tegenprestatie (= product / dienst) volledig is geleverd. Stelling II: De balanspost 'Nog te betalen bedragen' verdwijnt zodra de tegenprestatie (= product / dienst) volledig is geleverd.
A
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
B
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
C
Stelling I en II zijn allebei onjuist
D
Stelling I en II zijn allebei juist
Slide 6 - Quiz
Transitorische posten / overlopende posten nemen altijd een plek op de balans in. Welke van onderstaande posten horen aan welke zijde van de balans?
Debetzijde
Creditzijde
Vooruitbetaalde bedragen
Vooruitontvangen bedragen
Nog te betalen bedragen
Nog te ontvangen bedragen
Slide 7 - Question de remorquage
Slide 8 - Diapositive
Je begint op 1 april met het nemen van rijlessen. Je hebt een mooie aanbieding bij rijschool RijExpress gezien, waarbij je in precies zes maanden 30 lessen volgt voor € 1.452, inclusief 21% btw. Je betaalt het gehele bedrag in één keer vooruit op 1 april. De opbrengsten zijn gelijkmatig over de maanden gespreid. Wat zijn in deze situatie de maandelijkse opbrengsten voor RijExpress?
A
€ 191,18
B
€ 200,00
C
€ 242,00
D
€ 292,82
Slide 9 - Quiz
Je begint op 1 april met het nemen van rijlessen. Je hebt een mooie aanbieding bij rijschool RijExpress gezien, waarbij je in precies zes maanden 30 lessen volgt voor € 1.452, inclusief 21% btw. Je betaalt het gehele bedrag in één keer vooruit op 1 april. De opbrengsten zijn gelijkmatig over de maanden gespreid. Wat is het bedrag dat op 1 juni op de post 'Vooruitontvangen bedragen' (exclusief btw) op de balans van RijExpress komt te staan?
A
€ 400,-
B
€ 600,-
C
€ 800,-
D
€ 1.200,-
Slide 10 - Quiz
In voorgaande situatie waren er ontvangsten die ook ooit opbrengsten werden. Hetzelfde gaat op voor kosten en uitgaven: vaak wordt elke kost ook wel ooit een uitgave. Maar er zijn een paar uitzonderingen van kosten die nooit uitgaven worden of andersom. Sleep de uitzonderingen naar de juiste vakjes.
Kost maar nooit een uitgave
Uitgave maar nooit een kost
Aflossing van een lening
Dividenduitkeringen
Afdracht van BTW aan de belastingdienst
Afschrijving van vaste activa
Privé-opname van de bankrekening
Slide 11 - Question de remorquage
Nieuwe machine gekocht voor €10.000 op 1 december en meteen betaalt(aanschafkosten).
A
Uitgaven
B
Kosten
C
Beide
Slide 12 - Quiz
Energierekening € 280 betaald
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 13 - Quiz
Rentekosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
vervelend.
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.
Slide 14 - Quiz
Afschrijvingskosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
uitgaven
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgaven zijn.
Slide 15 - Quiz
aflossing van een lening:
A
kosten
B
uitgaven
C
kosten die geen uitgave zijn
D
uitgaven die geen kosten zijn.
Slide 16 - Quiz
af te dragen BTW:
A
kosten
B
uitgaven
C
uitgaven die geen kosten zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.
Slide 17 - Quiz
Wat behoort tot de kosten maar niet tot de uitgaven?
A
De aanschaf van een nieuwe bedrijfsauto
B
Het betalen van de energierekening
C
Een privé-opname
D
De afschrijving op inventaris
Slide 18 - Quiz
Je betaalt een crediteur
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven
Slide 19 - Quiz
Aflossing lening
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Beide
Slide 20 - Quiz
Nieuwe inventaris van € 400 aangeschaft
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 21 - Quiz
Factuur ontvangen van schoonmaak-kosten van deze maand € 300
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 22 - Quiz
Hoe bereken je winst?
A
opbrengsten - kosten
B
opbrengsten - uitgaven
C
ontvangsten - uitgaven
D
ontvangsten - kosten
Slide 23 - Quiz
Inkoopwaarde van de omzet deze maand: € 5000
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 24 - Quiz
Nieuwe inventaris van € 400 aangeschaft en betaald.
A
Kosten
B
Uitgave
C
Beide
Slide 25 - Quiz
Je betaalt het telefoonabonnement vooruit.
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven
Slide 26 - Quiz
Ik koop vandaag een iPhone 13 Pro. Wanneer heb ik uitgaven en wanneer heb ik kosten?
A
Als je de iPhone aanschaft, heb je kosten en je hebt uitgaven gedurende de levensduur.
B
Als je de iPhone aanschaft, heb je kosten en uitgaven. Gedurende de levensduur heb je geen uitgaven en kosten.
C
Als je de iPhone aanschaft, heb je uitgaven en je hebt kosten gedurende de levensduur.
D
Als je de iPhone aanschaft heb je geen kosten en uitgaven. Die heb je pas als de iPhone helemaal versleten is.