8 juni Herhaling pto-4

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welkom havo 3A

Pak erbij:

• schrift/map
• pen 

Vandaag donderdag 8 juni

Herhalen voor pto-4: 

lessen 30, 31, 35, 37, 38, 39, 40 en 45. 

Veel herhaling en uitleg, dus let op.

Woensdag 14 juni - lesuur 5

Jullie schrijven de boekopdracht ín de klas. 

Neem mee: pen + leesboek

poëzie

Leerdoelen

R: Ik weet wat poëzie is en welke vormkenmerken er zijn. 

Les 37, 38

poëzie of proza?

Typografie

• verschillende lettertypes
• zetwijzen (vet, cursief)

Hoe speelt typografie een rol?

Leerdoelen

R: Ik ken verschillende rijmsoorten.

I: Ik kan straks zelf een gedicht schrijven dat voldoet aan poëtische vormkenmerken.

Wat voor rijm zie je hiernaast? 

• eindrijm
• alliteratie (medeklinkerrijm)
• assonantie (klinkerrijm)
• volrijm
• gelijkrijm (rijk rijm)

Wat voor rijm zie je hiernaast? 

• eindrijm
• alliteratie (medeklinkerrijm)
• assonantie (klinkerrijm)
• volrijm
• gelijkrijm (rijk rijm)

Leerdoelen

R: Ik weet wat poëzie is en hoe een dichter betekenis aan zijn gedicht kan toevoegen.

T1: Ik kan benoemen hoe een dichter in een gedicht betekenis toevoegt.

T2: Ik kan uitleggen wat ik denk dat de betekenis is van een gedicht.

Betekenis

Wat betekent een gedicht?

Wat wil de dichter zeggen?

Leerdoelen

R: Ik weet de betekenis van spreekwoorden. 

T1: Ik kan spreekwoorden herkennen en kan de betekenis beschrijven a.d.h.v. een tekst.  

Les 35

Spreekwoorden

Als je niet weet wat dit betekent, hoe kom je hier dan achter?

Probeer het voor je te zien. / Maak het letterlijk.

Weet je het dan al?

Voorbeelden

Voorbeelden

Hoor je het kwartje vallen? (iets begrijpen)

Met vuur spelen (iets gevaarlijks doen)

Leerdoelen

R: Ik weet wat een dialoog is en ken het verschil tussen directe en indirecte rede. 

I: Ik kan een dialoog schrijven met daarin de directe en indirecte rede. 

Les 40

Ook relevant voor de boekopdracht!

Dialoog

Directe rede > Letterlijk + aanhalingstekens

Voorbeeld: Petra zei: "Morgen wil ik eigenlijk uitslapen."
 

Indirecte rede > Niet letterlijk, bijzin

Voorbeeld: Petra zei dat ze eigenlijk wel wilde uitslapen. 

 Parafraseren > Eigen en andere woorden

Voorbeeld: Petra wilde morgen eens uitslapen. 

Leerdoelen

R: Ik weet hoe setting en sfeer een bijdrage leveren aan het beschrijven van een verhaal. 

T2: Ik weet wat niet-statische werkwoorden zijn en hoe ik die toepas in een tekst. 

I: Ik kan een gebeurtenis beschrijven met een toepasselijke setting en sfeer. 

Les 39

Ook relevant voor de boekopdracht!

Voorbeeld

Kars is in land A. Hij kijkt vanaf een bergtop naar de trein gevuld met wapens. Met die wapens zullen de inwoners van land B en C elkaar overhoop schieten. Kars hoort een klok luiden, hij ziet verschillende artsen nog snel de laatste spullen inpakken. Zij gaan ook op weg naar land B en C, maar met een ander doel: ze zullen de gewonde mensen verplegen.
Hij voelt verdriet, hopeloosheid, machteloos.

Leerdoelen

R: Ik weet wat de kenmerken en functies zijn van verschillende zinsdelen in een zin.

T1: Ik kan de verschillende zinsdelen benoemen. 

Les 30

Persoonsvorm

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Voorzetselvoorwerp

Bijwoordelijke bepaling

Bijvoeglijke bepaling

Bijstelling

Samengestelde zinnen 

----

Samengestelde zin: 2x hoofdzin: 

Onderwerp direct naast persoonsvorm

Samengestelde zin: hoofdzin + bijzin:

onderwerp staat niet naast de persoonsvorm OF je kunt er iets tussen plaatsen

Zie pg. 198 en 199 voor voorbeelden

Les 30 deel 1 (al geweest bij PTO-3)

Les 30 deel 2 >>> belangrijk!

Leerdoelen

R: Ik ken het verschil tussen taal, dialect en taalvariëteiten. 

T1: Ik kan leenwoorden en neologismen van elkaar onderscheiden. 

Les 31

Taal = Nederlands

Dialect = Haags (uit Den Haag), Zeeuws (uit Zeeland) 

's-Gravenhage = Den Haag

's- = des

Komt uit Middelnederlands.

Leenwoord: woord geleend uit een andere taal

Engels: computer > Nederlands: computer 

neologisme: een passend (nieuw) woord 

Engels: computer > Frans: ordinateur (en niet 'computer')

Leerdoelen

T1: Ik kan fouten als verkeerd verwijswoord, incongruentie en verhaspelingen herkennen in een tekst en verbeteren. 

Les 45

- Verkeerd verwijswoord

voorbeeld: Het meisje die in de bibliotheek zat. > het meisje: dat meisje

- Incongruentie

Persoonsvorm is enkelvoud, onderwerp meervoud (of andersom)

voorbeeld: De honden die eerst aan het spelen waren met een kat, graaft in de kuil.

- Verhaspelingen:

Het door elkaar halen van uitdrukkingen

voorbeeld: Nu komt de aap uit het gootsteenkastje. (mouw) 

Extra voorbereiding

Zie LessonUp voor lessen en uitleg

Zie Teams voor oefenmateriaal