Kapitel 3.2: Keuzevoorzetsels 7/2 regel

Naamvallen
Keuzevoorzetsels
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Naamvallen
Keuzevoorzetsels

Slide 1 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 2 - Diapositive

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 3 - Quiz

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 4 - Quiz

Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 5 - Quiz

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 6 - Quiz

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 7 - Quiz

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 8 - Quiz

Keuzevoorzetsels


Jullie weten dat er voorzetsels zijn die een derde naamval krijgen en voorzetsel met een vierde naamval. We gaan hier nog een groep aan toevoegen.
 
Kijk eerst het instructiefilmpje op de volgende slide

Slide 9 - Diapositive

0

Slide 10 - Vidéo


Slide 11 - Diapositive

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)


ERGENS ZIJN

Slide 12 - Diapositive

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV

Er steht vor der Tür.

Slide 13 - Diapositive

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)


ERGENS KOMEN

Slide 14 - Diapositive

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ

Er springt in das Wasser.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Lien

Slide 17 - Lien

Slide 18 - Lien

Lastig?
Als je verder wilt oefenen: op de volgende slide staat een uitlegvideo en daarna is er nog een extra opgave. 
Goed lezen!

Slide 19 - Diapositive

0

Slide 20 - Vidéo

Slide 21 - Lien

Slide 22 - Lien

7/2 regel
Wo? Wann? Wohin?=geen antwoord?
7=an, hinter, neben , vor, unter, zwischen, in --> 3e naamval
2= auf, über--> 4e naamval

Ich warte auf meine Mutter.
Der Vater ist stolz auf seinen Sohn.
Er weiß sehr viel über mich. 
 

Slide 23 - Diapositive

Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 24 - Quiz

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 25 - Quiz

Unter kein.. Bedingung (v) fahre ich mit dem Auto.

Slide 26 - Question ouverte

Der Vater wartet auf d.. Ankunft (v) des Zuges.

Slide 27 - Question ouverte

Die Schüler sprechen über d.. neue Deutschlehrerin (v).

Slide 28 - Question ouverte

Ich fürchte mich vor eur.. Hund (m).

Slide 29 - Question ouverte

Viele Sportler beteiligen sich an d.. Olympischen Spielen (mv.).


Slide 30 - Question ouverte

Wir freuen uns auf Ihr.. Besuch (m).

Slide 31 - Question ouverte

Sie kann nicht auf dein.. Vorschlag (m) eingehen.

Slide 32 - Question ouverte

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 33 - Diapositive

Een auto met vier wielen rijdt

Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval.

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Lien