9.1 mbo 4 hoofdstuk deel-geheel

• Rekenen
• MBO
• Studiejaar 1,2

Aan het eind van de les

• herken je een deel-geheel situatie.
  
• begrijp je dat 1 van de 5, een vijfde deel en ⅕ dezelfde situatie beschrijven.
  
• datzelfde geldt niet alleen voor een zogenaamd ‘stamdeel’ (teller = 1), maar ook voor andere deel-geheel relaties (waarbij meer dan 1 stukje wordt genomen).
  
• kan je het deel van een geheel benoemen.
  
• begrijp je hoe een bepaald aantal stukjes tot een deel-geheel komen. Bijvoorbeeld dat drie stukjes van een kwart samen ¾ deel zijn.
  
• Begrijp je dat de noemer het aantal gelijke stukken aangeeft waarin het geheel is opgedeeld.
  
• ken jede verschillende manieren waarop breuken in de dagelijkse praktijk worden geschreven ( ¾ of 15/17)
  
• weet je wat half en kwart zijn.

De cirkel is in 8 gelijke delen verdeeld.

Er zijn 3 delen gekleurd.

De strook is in 7 gelijke delen verdeeld.

Er zijn 4 delen gekleurd.

Het geheel is 7 potloden.

Het deel is 4 rode potloden.

Er zitten nu 29 - 10 = 19 potloden in de etui. Er zijn er nog steeds 3 groen.

Dat is 3/19 deel van het geheel.

De delen in de tekening zijn niet even groot. Je moet eerst delen

van gelijke grootte vinden om te bepalen welk deel gekleurd is.

Je kan deze cirkel in 8 gelijke delen verdelen.

Daarvan zijn 3 gekleurd.

Dat is 3/8 deel van het geheel.