Grammatica (redekundig ontleden)

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Grammatica

Leerdoel

De zeven stappen van ontleden op de juiste manier toepassen. 

De zeven stappen

1. persoonsvorm 

2. zinsdelen

3. onderwerp (wie/wat + pv?)

4. wg (alle ww in de zin)

5. lijdend woordwerp (wat/wie + wg + ow?)

6. meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie + wg + ow + lv?)

7. bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft)

Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
Mijn lieve moeder bakt lekkere taarten.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

Welke stelling over de pv is fout?

1. De pv geeft de tijd van de zin aan
2. Alles voor de pv is één zinsdeel
3. De pv kan een voltooid deelwoord zijn
4. Er staat altijd een pv in een zin

Welke stelling over de persoonsvorm is niet waar?

1. Om de pv te vinden, kan je de zin in een andere tijd zetten.
2. Om de pv te vinden, kan je de zin in een ander getal (ev-mv) zetten.
3. Ow en pv staan altijd naast elkaar.
4. Om de pv te vinden, kan je van de zin een vraagzin maken.

Benoem de persoonsvorm.
Waarom heeft de ongeduldige docent de leerling er nu weer uitgestuurd?

Wat is het onderwerp?
In de bijsluiter staan bijwerkingen genoemd.

1. in de bijsluiter
2. bijsluiter
3. bijwerkingen
4. staan genoemd

Wat is het onderwerp?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

Benoem het onderwerp.
Waarom stuurt de ongeduldige docent de leerling er nu weer uit?

Benoem het onderwerp.
Waarom wordt de leerling er nu weer uitgestuurd door de ongeduldige docent?

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart gebakken.

Schrijf het werkwoordelijk gezegde op.
De melk is niet te drinken.

Benoem het werkwoordelijk gezegde.
De koning leest aan heel het land de troonrede voor.

Hoe vind je het
lijdend voorwerp?

Welke stelling over het lv is waar?

1. Elke zin heeft een lv.
2. Het lv begint nooit met een voorzetsel.
3. Er kunnen meerdere lv in een zin staan.
4. Het lv is altijd een ding, nooit een mens.

Benoem het lv in deze zin.
Gisteren heeft mijn lieve moeder een lekkere taart voor mij gebakken.

1. Gisteren
2. mijn lieve moeder
3. voor mij
4. een lekkere taart

Benoem het lijdend voorwerp.
Meneer Janssen geeft ons Franse les.

1. Meneer Janssen
2. geeft
3. ons
4. Franse les

Staat er een meewerkend voorwerp in de zin?
De koning leest aan heel het land de troonrede voor.

1. ja
2. nee

Staat er een meewerkend voorwerp in onderstaande zin?
De auto staat voor de garage.

1. Ja
2. Nee

Benoem het meewerkend voorwerp in onderstaande zin.
De juf gaf de kinderen een afscheidscadeautje.

1. De juf
2. gaf
3. de kinderen
4. een afscheidscadeautje

Benoem 'aan de brug' in onderstaande zin.
De vlag hangt aan de brug.

1. ow
2. lv
3. mv
4. bwb

Schrijf de bijwoordelijke bepaling(en) op. Als het er meer zijn, gebruik dan een komma.
Gistermiddag speelde Merel piano in de woonkamer.

Schrijf de bijwoordelijke bepaling(en) op. Als het er meer zijn, gebruik dan een komma.
Waarom gaf jij mij vanmorgen zomaar een koekje?