H5.7 PSV en BZV 1havo

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

BESTAL!

Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

Lees in je leesboek. 

Boek vergeten?

Lees dan een stukje fictie of gedicht

uit het leerwerkboek.

Weekplanning

GRAMMATICA WOORDSOORTEN 5.7

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:

• de woordsoorten persoonlijk- (psv) en   bezittelijk voornaamwoord (bzv)

DEZE WEEK:

1. De paragrafen t/m 5.5 af en nagekeken

2. Uitleg over het psv en bzv

3. De weektaak maken: 5.7 - woordsoorten

                                             , zie werkschema

H5.7 Grammatica

Taalkundig ontleden; woordsoorten

Leerdoelen

• Je kan de behandelde woordsoorten herkennen en     benoemen.
• Je kunt persoonlijke (PSV) en bezittelijke (BZV)     voornaamwoorden herkennen en benoemen in een zin.

Terugblik / voorkennis activeren

De behandelde woordsoorten tot nu toe: 
ZN - zelfstandig naamwoord
BN - bijvoeglijk naamwoord
LW - lidwoord
VZ - voorzetsel
VW - voegwoord

WW - de werkwoorden

PSV en BZV

PSV zijn vervangers: ze staan in de plaats van een ZN.    Vergelijk:

- Piet heeft het druk. Piet moet veel huiswerk maken. Je moet Piet dus met rust laten. 

- Piet heeft het druk. Hij moet veel huiswerk maken. Je moet hem dus met rust laten. 

Vindproef: je kan een PSV vervangen door een naam (bv. Piet = in mv handig)

PSV en BZV

Met een BZV geef je aan dat iets van jou is of van een ander:

- Mijn horloge loopt voor. 

- Mag ik jouw fiets lenen?

- Was dit jullie idee?

- Dat boek is van ons.

Vindproef: ook een BZV kan je vervangen door een naam (bv. Piet / de Pieten)

                       Er komt dan wel een -s achter!!

• Piets horloge loopt voor. 
  
• Mag ik Piets fiets lenen?
  
• Was dit Piets idee?
•  Dat boek is van de Pieten.

Op welke camping hebben jullie je vakantie doorgebracht?

1. jullie = bzv je = psv
2. jullie = psv je = psv
3. jullie = psv je = bzv
4. jullie = bzv me = bzv

Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.

1. mijn = bzv zijn = psv
2. mijn = bzv zijn = bzv
3. mijn = psv zijn = bzv
4. mijn = bzv zijn = zww

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk jouw zeilbootje dus graag kopen.

1. jou = psv jullie = psv jouw = bzv
2. jou = psv jullie = bzv jouw = bzv
3. jou = bzv jullie = psv jouw = bzv
4. jou = bzv jullie = bzv jouw = bzv

Die moeder van haar heeft mij goed geholpen.

1. haar = bzv mij = psv
2. haar = psv mij = bzv
3. haar = psv mij = psv
4. haar = bzv mij = bzv

Zou u ons(1) werkstuk deze week nog voor ons(2) kunnen nakijken, meneer?

ons(1)    is een:

1. psv
2. bzv

Zou u ons(1) werkstuk deze week nog voor ons(2) kunnen nakijken, meneer?

ons(2)    is een:

1. psv
2. bzv

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

De MEIDEN hebben genoten van de vakantie.

1. ZN
2. BN
3. LW
4. WW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Dat is een GOED idee.

1. ZN
2. BN
3. VZ
4. WW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Ik heb in de vakantie PAARDGEREDEN.

1. ZN
2. BN
3. LW
4. WW

Wat is het lidwoord in de onderstaande zin?

Het is een goed idee.

1. Het
2. een
3. het zijn beide lidwoorden
4. het zijn beide geen lidwoorden

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

In heb gedanst EN gesprongen.

1. WW
2. BN
3. LW
4. VW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Het ging helemaal mis in het VONDELPARK.

1. ZN
2. BN
3. LW
4. WW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Hij werd gebeld TIJDENS de wandeling.

1. ZN
2. WW
3. VZ
4. VW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Wij houden erg veel VAN chocolade.

1. ZN
2. WW
3. VZ
4. VW

Welke woordsoort zie je in hoofdletters?

Zij IS nou eenmaal erg nieuwsgierig.

1. ZN
2. WW
3. LW
4. VW

Aan de slag

H4 Grammatica - woordsoorten

Maken opdracht 12, 13 en 14-2