1 maart 2v Kap. 4: WH bez.vnw en nieuw pers.vnw (TB p.59)

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

2vwo 

Planung

tb blz 42,56 (Schreibecken)

tb blz 60,61 (Wörter)

tb blz 45 (Modalverben)

tb blz 59 (bezit.vnw /meervoud/pers.vnw)

stencil blz 8 (Wörter)

studiewijzer op classroom!

Welke modale hulpwerkwoorden ken je in het Duits? Schrijf de infinitief op.

Modalverben

Bij het modale hulpwerkwoord is de ich-vorm en de er/sie/es-vorm ...

1. anders: bij de er-vorm komt een t
2. anders: bij de ich-vorm komt een e
3. hetzelfde
4. anders: bij de er-vorm komt en t en bij de ich-vorm een e.

Modalverben

Bij het modale hulpwerkwoord is de wir-vorm en de sie-vorm in de meervoud...

1. anders
2. hetzelfde

Op zaterdag mag je twee keer trainen.

Jij moet niet zo veel met vrienden chatten.

jullie kunnen

1. wir können
2. ihr können
3. ihr könnt
4. ihr kunnt

In het weekend scoort hij vaak een goal.

Wij hebben met oma getelefoneerd.

Welche Possesivpronomen gibt es im Deutschen?

mijn

jouw

zijn

haar

ons/onze

jullie

hun/uw

unser Haus

meine Oma

eure Freundin

sein Verein

ihre (mv) Geige

dein Hobby

ihre (ev) Geige

Jullie elftal traint op woensdag.

Hun hobby's zijn schaatsen en naar de bios gaan.

haar viool

1. ihr Geige
2. ihre Geige
3. dein Geige
4. deine Geige

hun ballen

1. eure Bälle
2. seine Bälle
3. ihre Bälle
4. meine Bälle

Wanneer komt er een "e" achter het bezittelijke voornaamwoord?

Wanneer komt er géén "e" achter het bezittelijke voornaamwoord?

persoonlijk voornaamwoord

Der Ball ist weg. --> Er ist weg.

Die Farbe ist schön. --> Sie ist schön.

Das Hobby macht Spaß. --> Es macht Spaß.

Die Sportschuhe sind schwarz. --> Sie sind schwarz. 

Met een persoonlijk voornaamwoord kun je naar het zelfstandige naamwoord verwijzen. 

Das Instrument ist braun.

1. Er ist braun.
2. Sie ist braun.
3. Es ist braun.

Ich sehe einen Film (m).

1. Er ist sehr gut
2. Sie ist sehr gut.
3. Es ist sehr gut.

Ich finde das Training doof.

1. Er ist anstrengend.
2. Sie ist anstrengend.
3. Es ist anstrengend.

üben: Werkboek B S. 30 nr. 14.3

Hausaufgaben für Donnerstag:

herhalen: Wörterliste A und B

extra materiaal p.8 

Lernen:

bezittelijke voornaamwoorden TB S.59

persoonlijke voornaamwoorden TB S. 59

Maken: 

WB S.6 nr.1.1.

S. 30 nr. 14 afmaken

Schrijf 5 zinnen met de nieuwe woordenschat.