bepaald lidwoord 3e naamval

Guten Morgen! 



Willkommen in der Deutschstunde!

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Guten Morgen! 



Willkommen in der Deutschstunde!

Slide 1 - Diapositive

die Fälle  (naamvallen)

Slide 2 - Diapositive

bepaald lidwoord 1e 3e 4e naamval

Slide 3 - Diapositive

De eerste naamval is in het Duits het...
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp

Slide 4 - Quiz

De derde naamval is in het Duits het...
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Quiz

De vierde naamval is in het Duits het...
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 6 - Quiz

Die bepaalden Lidwoorden "der", "die", "das" staan voor volgende geslacht:
A
mannelijk, vrouwelijk, onzijdig
B
vrouwelijk, onzijdig, mannelijk
C
mannelijk, onzijdig, vrouwelijk
D
alle staan voor dezelfde geslacht

Slide 7 - Quiz

Tot
langs
tegen
zonder
door
om
voor
bis
durch
für
gegen
ohne
um
entlang

Slide 8 - Question de remorquage

uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus

Slide 9 - Question de remorquage

Welk voorzetsel hoort niet in dit rijtje?
A
zu
B
aus
C
bei
D
um

Slide 10 - Quiz

Welk voorzetsel hoort niet in dit rijtje?
A
gegen
B
aus
C
bei
D
nach

Slide 11 - Quiz

Welk voorzetsel hoort niet in dit rijtje?
A
nach
B
für
C
seit
D
mit

Slide 12 - Quiz

Welk voorzetsel hoort niet in dit rijtje?
A
bis
B
bei
C
durch
D
ohne

Slide 13 - Quiz

Welk stappenplan gebruik je om de naamval te bepalen?

Slide 14 - Question ouverte

Als er geen voorzetsel in de zin staat, hoe bepalen we de 1e, 3e en 4e naamval dan?

Slide 15 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp van een zin te vinden?

Slide 16 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?

Slide 17 - Question ouverte

Welke vraag moet je stellen om het lijdend voorwerp van een zin te vinden?

Slide 18 - Question ouverte

Grammatik E
DER-GRUPPE ( = bepaald lidwoord). Vul de ontbrekende lidwoorden aan. 
mnl.
vrl.
onz.
mv.
1
der    Mann
_____ Frau
_____ Kind
die     Eltern
3
____   Mann
_____ Frau
dem  Kind
_____ Eltern
4
_____ Mann
die     Frau
_____ Kind
_____ Eltern

Slide 19 - Diapositive

Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
dem
B
die
C
den
D
der

Slide 20 - Quiz

D___ Kind (o) hat das Mädchen gesehen.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 21 - Quiz

Kennst du d___ Mann (m) nicht?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 22 - Quiz

D___ Blume (v) ist rot.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 23 - Quiz

Ich finde, d___ Haus (o) zu klein.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 24 - Quiz

Kannst du durch d___ andere Tür (v) gehen?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 25 - Quiz

Ich finde, d___ Lehrer (m) zu streng.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 26 - Quiz

Das Geschenk ist für d___ Mädchen (o).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 27 - Quiz

Der Kellner (=ober) bedient d___ Gäste (mv).
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 28 - Quiz

Der Vater ruft d___ Direktor (m) an.
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 29 - Quiz

Wo wohnen d___ Menschen (mv)?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 30 - Quiz

Lernziel:
Je kan de derde naamval in combinatie met de ein- en der-groep correct gebruiken en weet achter welke voorzetsels de derde naamval staat.
A
Ja, ik snap het!
B
Ik moet nog meer oefenen, maar dan kan ik het.
C
Ik snap het nog niet.

Slide 31 - Quiz