Quiz ontwikkelingspsychologie

• Pedagogisch werk
• MBO
• Studiejaar 1,4

Quiz ontwikkelingspsychologie

Schoolkinderen van 6 -12 kunnen de realiteit van fantasie goed onderscheiden.

1. Klopt!
2. Klopt niet!

Een puber (12-18) richt zich meer op leeftijdsgenoten waardoor groepsdruk een grote rol gaat spelen

1. Waar
2. Niet waar

Hoe komt het dat pubers soms gevaarlijke/grensoverschijdende dingen doen

1. Redeneren nog vanuit zichzelf
2. Kunnen risico lastig inschatten
3. Groepsdruk
4. Zowel A, B als C

Wat is een voorbeeld van een ontwikkelingstaak in de adolescentie?

1. leren lezen
2. verplaatsen in de ander
3. zelfredzaamheid
4. minder afhankelijk worden van ouders

Wat is een ontwikkelingsfase?

1. PEUTER
2. LICHAMELIJK
3. PUBER
4. SOCIAAL-EMOTIONEEL

Wat is ontwikkelingspsychologie?

1. Het onderzoek naar de psychologie van de mens
2. Het onderzoek naar de lichamelijke ontwikkeling van mensen
3. Het onderzoek naar het ontstaan van de mens
4. Het onderzoek naar het gedrag en de ontwikkeling van de mens

Wat is een ontwikkelingsgebied?

1. Magisch denken
2. Abstract denken
3. Lichamelijke ontwikkeling
4. Baby

de fysieke en motorische ontwikkeling;

de cognitieve ontwikkeling;

de psychosociale ontwikkeling.

In welke fase begint leren door imitatie?

1. Jong schoolkind
2. Oud schoolkind
3. Kleuter
4. Baby

Waarom slapen baby's veel?

1. Omdat ze niks te doen hebben
2. Om te ontwikkelen en groeien
3. Door stress
4. Ze moeten nog leren lang op te blijven

Wat is hechting?

1. De band die ontstaat tussen een baby en de ouders/verzorgers
2. De band die ontstaat tussen een volwassene en zijn familie
3. De band die ontstaat tussen een baby en zijn speelgoed
4. Een band die ontstaat tussen een baby en de omgeving

Wanneer is de hechting het belangrijkst?

1. Als het kind een eigen persoonlijkheid krijgt
2. 3 maanden na de geboorte
3. Vanaf de geboorte
4. In het eerste levensjaar

Wat ontwikkelt eerder?

1. De fijne motoriek
2. De grove motoriek

Wanneer is er sprake van eenkennigheid?

1. In de peuterfase
2. In de dreumesfase
3. In de babyfase
4. Voor de geboorte

Wanneer ontwikkelt het kind een ik-bewustzijn?

1. In de babyfase
2. In de dreumesfase
3. In de peuterfase
4. In de kleuterfase

De mens ontwikkelt een eigen persoonlijkheid vanaf de geboorte.

1. Waar
2. Niet waar

Vanaf welke leeftijd kan een kind fantasie en realiteit uit elkaar halen?

1. Vanaf 4 jaar (kleuter)
2. Vanaf de geboorte (baby)
3. Vanaf 9 jaar (oud schoolkind)

Lichamelijke groei valt onder cognitieve ontwikkeling

1. Waar
2. Niet waar

De ontwikkeling van de hersenen en denkvermogen valt onder de cognitieve ontwikkeling

1. Waar
2. Niet waar

De koppigheidsfase in de peuterfase wordt ook wel genoemd ...

1. Twee is nee!
2. Peuterpuberteit
3. Pre-puberteit
4. Eenkennigheidsfase

Wat is abstract denken?

1. Denken over tastbare dingen
2. Denken met je voorstellingsvermogen
3. Denken over dingen die je niet kan aanraken

Bij magisch denken is er sprake van..

1. Realistisch denken
2. Alleen maar denken in fantasie
3. Denken over het denken
4. Fantasie en werkelijkheid die door elkaar heen lopen

Wat is er WAAR over de ontwikkeling van de motoriek?

1. De grove motoriek ontwikkelt zich eerder dan de fijne motoriek
2. De fijne motoriek ontwikkelt zich eerder dan de grove motoriek
3. Alle kinderen ontwikkelen zich op het gebied van motoriek even snel
4. Grove motoriek gaat om bewegingen van de handen en vingers

Een ontwikkelingsachterstand.....

1. Heb je voor de rest van je leven
2. Groei je vanzelf overheen
3. Is met ondersteuning in te halen

Wat hoort niet bij empathisch vermogen?

1. Inleven in anderen
2. begrijpen hoe een ander zich voelt
3. bewust zijn van eigen gedrag
4. elkaar met rust laten

Wat is wel een kenmerk van de doelgroep baby?

1. Zindelijk worden
2. Brabbelen en éénwoordzinnen
3. Klimmen
4. Logisch nadenken

Baby's maken eerst nog geen bewuste gerichte bewegingen maar handelen vanuit reflex (bijv. grijpreflex en zuigreflex)

1. Waar
2. Niet waar

De peuterfase kenmerkt zich door:

1. Koppigheid en ik-besef
2. Lengtegroei
3. De ontwikkeling van de fijne motoriek
4. Samen delen en spelen

Een peuter kan zich al goed in een ander verplaatsen, een peuter heeft empathie

1. Waar
2. Niet waar

Welk van de volgende
beweringen geeft de term exploratiedrang het beste weer?

1. Een kind dat de drang heeft om te presteren
2. Een kind dat op onderzoek uitgaat en zichzelf aan het ontdekken is.
3. Een kind dat de drang begint te voelen van ontlasting.
4. Een kind dat bijna explodeert, omdat het zo boos is.

Wat is NIET fijne motoriek

1. Lopen
2. Schrijven
3. Veter strikken
4. Met een lepel eten

Wat is GEEN grove motoriek?

1. Zwemmen
2. Rennen
3. Gooien
4. Toren bouwen