Chapitre 6, Bron H (aller + futur proche)

V2, Chapitre 6, Bron H
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

V2, Chapitre 6, Bron H

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Aan het eind van deze les... 
  • ... kan ik een tekst schrijven over mezelf.
  • ... kan ik het werkwoord 'aller' en de futur proche gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Activités en cours
  • Uitleg grammaire bron H
  • Exercice 29: écouter / aller
  • Exercice 30: futur proche
  • Exercice 31: écrire
  • Exercice 32: écrire

Slide 3 - Diapositive

Aller = Gaan

Slide 4 - Diapositive

Welke onregelmatige
werkwoorden ken je?

Slide 5 - Carte mentale

Onregelmatige ww
Dit type werkwoorden moet je altijd uit je hoofd leren.
Jullie kennen al: avoir (hebben) + être (zijn)
Daar komt nu bij: aller (gaan)

Slide 6 - Diapositive

Frans

Je vais
Tu vas
Il, elle va 
On va
Nous allons
Vous allez
Ils, elles vont 

Nederlands

Ik ga
Jij gaat 
Hij,  zij gaat
Men gaat, we gaan
Wij gaan
Jullie gaan, u gaat
Zij (m/v) gaan

Slide 7 - Diapositive

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 8 - Question de remorquage

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 9 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 10 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 11 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaat
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
elle va

Slide 12 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaan
A
elle va
B
il va
C
elles vont
D
ils vont

Slide 13 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Tu (gaat) à Lyon.

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
Monsieur, vous (gaat) à pied.

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal in het Frans:
Mila et Patrick (gaan) en train.

Slide 16 - Question ouverte

Futur proche
Praten over de nabije toekomst!

Slide 17 - Diapositive

Hoe maak je de futur proche?
Heel makkelijk!
Het is een vorm van ALLER (=gaan) + heel werkwoord

Bijvoorbeeld:
 Ik ga werken = Je vais travailler
Jij gaat wonen = Tu vas habiter

Let op de zinsvolgorde: werkwoorden bij elkaar!


Slide 18 - Diapositive

Vertaal N-F:
U gaat praten.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal N-F:
Hij gaat een pizza eten.

Slide 20 - Question ouverte

Activités en cours
  • Exercice 29: écouter / aller
  • Exercice 30: futur proche
  • Exercice 31: écrire
  • Exercice 32: écrire

Slide 21 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
Aan het eind van deze les... 
  • ... kan ik een tekst schrijven over mezelf.
  • ... kan ik het werkwoord 'aller' en de futur proche gebruiken.

Slide 22 - Diapositive