Leesvaardigheid trede 29 GOHA3A

Leesvaardigheid trede 27
GOHA3A (presentatie 20 april)
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Leesvaardigheid trede 27
GOHA3A (presentatie 20 april)

Slide 1 - Diapositive

Verbindingsmanieren
Er zijn vier manieren waarop alinea's verbonden kunnen worden. Weet jij ze nog?

Slide 2 - Question ouverte

De vier verbindingsmanieren: 
1. door signaalwoorden
2. door herhaling
3. Door overgangszinnen met een verwijswoord
4. door aankondigende zinnen


Wie wist ze allemaal nog?

Slide 3 - Diapositive

1. Signaalwoorden
Een signaalwoord staat meestal aan het begin van de alinea. Het is een alarmbel: het geeft de lezer een seintje dat er een verband is, maar ook over het soort verband.

Voorbeeld: Ten eerste is het goed dat je dit bespreekbaar maakt, daarnaast vind ik het fijn dat je eerlijk bent. 

Slide 4 - Diapositive

2. herhaling
Aan het begin van een nieuwe alinea kunnen woorden of groepen woorden uit de vorige alinea herhaald worden. De herhaling kan letterlijk zijn, dan worden precies dezelfde woorden gebruikt. Er kunnen ook synoniemen gebruikt worden. 


Voorbeeld: De voedingsindustrie probeert klanten te lokken met veel suikers. Veel producten bevatten ladingen toegevoegde suikers.
Deze zoetigheid is natuurlijk niet zo goed voor je. 

Slide 5 - Diapositive

3. overgangszinnen met een verwijswoord
Overgangszinnen zijn samenvattende zinnen die je aan het begin of het eind van een alinea plaatst. Ze bevatten verwijswoorden (zoals die, deze, hiermee)  



Voorbeeld: Bij deze manier van werken, zoals we zojuist hebben besproken, kunnen we de volgende voor- en nadelen opsommen.



Slide 6 - Diapositive

4. aankondigende zinnen
Je gebruikt aankondigende zinnen. Aankondigende zinnen dienen als een soort leeswijzer voor de lezer. Je kunt hierin aangeven wat je in de volgende alinea’s behandelt. In de inleiding kun je ze gebruiken om de opbouw van je tekst aan te geven.

 

Voorbeeld: In de eerste twee alinea's van dit artikel lees je over de oorzaak van dit probleem. Daarna wordt ingegaan op de oplossingen. 

Slide 7 - Diapositive

De soorten die zojuist aan bod zijn gekomen, worden verder toegelicht in de volgende alinea.

Welke verbindingsmanier wordt hier toegepast?
A
Herhaling
B
Signaalwoord
C
overgangszin met verwijswoord
D
aankondigende zin

Slide 8 - Quiz

Soorten argumenten

Slide 9 - Diapositive

Soorten argumenten

- feitelijk argument
- waarderend argument

Welke is objectief en welke is subjectief?



Slide 10 - Diapositive

Het was zeer emotioneel want tijdens het interview vloeiden de tranen over mijn wangen.

A
Feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 11 - Quiz

Het is belachelijk dat ik een te-laat-briefje moet halen. Vorige week was Clement ook vijf minuten te laat en hij mocht zonder briefje binnenkomen.

A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 12 - Quiz

Objectieve argumenten zijn gebaseerd op controleerbare feiten als onderzoeksresultaten en uitspraken.
A
Waar
B
Niet waar
C
-
D
-

Slide 13 - Quiz

Bij welk tekstsoort kom je deze argumenten tegen?

Slide 14 - Question ouverte

Functiewoorden

Slide 15 - Diapositive

Functiewoorden

Slide 16 - Diapositive

Functiewoorden
 Functiewoorden

Veelvoorkomend

Dit is echt leerwerk!

Slide 17 - Diapositive

Voorbeeld
stel je voor: je leest een betoog. In de inleiding geeft de schrijver zijn mening over gamende jongeren. Hij zegt: ''Jongeren gamen tegenwoordig veel te veel!'' Bij deze alinea past dan het functiewoord 'stelling' of 'standpunt'.
Verderop in dit betoog wordt een onderbouwing gegeven van deze stelling. De schrijver zegt hier: 'Gamen heeft een slechte invloed op de slaap van de jeugd.' Aan de alinea waar dit wordt verteld, kun je het functiewoord 'argument' koppelen.
 Als in de volgende alinea dit argument verder wordt uitgewerkt, past daar het functiewoord 'uitwerking' bij.
In het slot herhaalt deze schrijver nogmaals zijn stelling en zijn argumenten daarbij. Hier past dan het functiewoord 'samenvatting' bij.

Slide 18 - Diapositive

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenstelling
C
uitwerking
D
verklaring

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 20 - Question de remorquage

En nu?
Aan de slag met de werkdoelen van trede 27 
(samenvatting - oefenen - oefentoets....)

Zelfstandig werken (in stilte 15 minuten)

Slide 21 - Diapositive