Presente perfecto

1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Clase: Havo/vwo 2
Fecha: Hoy es 31 de agosto de 2022
¿Qué vamos a hacer hoy?
A. Opstarten: les en absentie 
B. Doornemen:  PTO programma 
C. Doornemen: Presente perfecto
D. Oefenen: Presente perfecto

Después de la clase...
  • Ken je de lesstof voor periode 1.
  • Kun je el Presente perfecto herkennen en toepassen.
Los deberes para la próxima clase:
 - Lezen: VOC 1.2
- Leren: VOC 1.1
-Maken: Opdracht 2 a en b pagina 6/7
-Maken: Opdracht 3a pagina 7  

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

De voltooid tegenwoordige tijd
1.  Wat is de presente perfecto?
2. De vorm van presente perfecto.
3. Wanneer gebruik je presente perfecto?
4. Signaalwoorden
Presente perfecto

Slide 5 - Diapositive

Presente perfecto
De voltooid tegenwoordige tijd
In het nederlands:

Ik heb een mooi boek gelezen.
Ik ben bij de kapper geweest.

hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Slide 6 - Diapositive

Presente perfecto
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord:
 


ww-ar: stam + ado
ww-er: stam + ido
ww-ir: stam + ido
haber +

Slide 7 - Diapositive

¿Cuándo se usa el Presente Perfecto?
De voltooid tegenwoordige tijd (Presente perfecto)
Om handeling of gebeurtenis aan te duiden die al plaats gevonden heeft, maar die nog relatie heeft met het heden.

Ejemplo:   Esta mañana he desayunado (Vanmorgen heb ik ontbeten)
 Voorbeeld:  Hoy he trabajado (Vandaag heb ik gewerkt)


Slide 8 - Diapositive

Vervoeging Presente perfecto

Slide 9 - Diapositive

Woorden waarmee je de Presente Perfecto
kunt herkennen
Signaalwoorden:

Ejemplo: Este año no he ido de vacaciones
Voorbeeld: Dit jaar ben ik niet op vakantie geweest.



Ejemplo: Has estado alguna vez en Amsterdam?
Voorbeeld: Ben je wel eens in Amsterdam geweest?

Slide 10 - Diapositive

¡A practicar!
1. Yo (visitar)__________
2. Ella (dormir)__________
3. Tú (beber)__________
4. Nosotros (bailar)__________
5. Vosotros (vivir)__________
6. Ellas (nadar)__________

Slide 11 - Diapositive

¡A practicar!


Opdracht 10 a en b pagina 13

Slide 12 - Diapositive

¡Hasta la próxima clase!

Slide 13 - Diapositive