les verbes

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

les verbes

on va répéter les verbes:  -er,

 -re,

 -ir 

 irrégulier:  avoir, etre, faire , aller , pouvoir, vouloir  

finir

1. stoppen
2. slagen
3. wachten
4. denken

wij stoppen

ik stop

nadenken

1. penser
2. remplir
3. réussir
4. réfléchir

elle a réfléchi

1. zij dacht na
2. zij denkt na
3. zij heeft nagedacht
4. zij denkt niet

jullie denken na

grandir

1. groter worden
2. groeien
3. kleiner worden
4. krimpen

il a grandi =

elle grandit et il ne grandit pas

1. zij groeit en hij groeit ook
2. hij groeit en zij groeit niet
3. ik groei en hij groeit niet
4. zij groeit en hij groeit niet

ils remplissent

1. zij vult in
2. zij vullen in
3. hij vult in
4. de jongens vullen in

wat zijn de uitgangen van het werkwoord op - ir

attendre = wachten
welke vorm is juist?

1. elle attend
2. elle attende
3. elle attendis
4. elle attendre

werkwoorden op - re krijgen de uitgangen? Noteer ze allemaal

elles entendent la musique

1. zij luisteren
2. zij maken
3. zij horen
4. zij hoort

perdre = verliezen
welke is juist ?

1. nous perdrons
2. vous avez perdu
3. je perde
4. tu perd

werkwoorden op -er . Welke is juist?

1. e, es, e , ons, ez , ent
2. e, es , e, ons, ez , ont
3. is , is, it, issons, issez, issent
4. s,s,-, ons ez , ont

regarder = kijken
vertaal : ik kijk en jij kijkt niet

pouvoir = kunnen/ mogen
Elle a pu =

ils veulent

1. zij willen
2. zij kunnen
3. zij doen
4. zij gaan

jij hebt gehad

1. j'ai eu
2. elle a eu
3. tu as été
4. tu as eu

vous ...

1. faitez
2. font
3. avez
4. etes

Oefen nu verder  via  SLIM STAMPEN  

Chapitre 3  

Vocabulaire en  grammaire