Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Samenvatting
Hoofdstuk 2 Stoffen
Slide 1 - Diapositive
Eigenschappen waaraan je stoffen kunt herkennen, noem je stofeigenschappen. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn: geur, kleur, smaak en brandbaarheid
Een stof kan op meerdere manieren gevaarlijk zijn
Stoffen die bij natuur- en scheikunde worden gebruikt, zijn soms schadelijk voor je gezondheid. Sommige van deze stoffen zijn zelfs giftig. Daarom mag je tijdens practicumlessen nooit stoffen proeven.
Hoofdstuk 2
§2.1 Stoffen in huis
Slide 2 - Diapositive
Een mengsel bestaat uit meerdere stoffen. Een zuivere stof bestaat uit één stof.
Als je een vaste stof mengt met een vloeistof en de vaste stof verdwijnt, dan ontstaat een oplossing. Oplossingen zijn altijd helder. Je kunt erdoorheen kijken.
Als een vloeibaar mengsel troebel (ondoorzichtig) is, kan het dus geen oplossing zijn. Zo’n mengsel is een suspensie.
Hoofdstuk 2
§2.1 Zuivere stoffen en mengsels
Slide 3 - Diapositive
Met heet water, maar ook met andere vloeistoffen, kun je geur-, kleur- en smaakstoffen uit vaste stoffen halen. Je krijgt dan een oplossing. Dit proces noem je extraheren.
Met een filter kun je een vaste stof van een vloeistof scheiden. In een filter zitten heel kleine gaatjes. De vaste stof die achterblijft in het filter noem je het residu. De vloeistof die door het filter heen gaat, is het filtraat. Dit proces noem je filtreren.
Hoofdstuk 2
§2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Slide 4 - Diapositive
Met heet water, maar ook met andere vloeistoffen, kun je geur-, kleur- en smaakstoffen uit vaste stoffen halen. Je krijgt dan een oplossing. Dit proces noem je extraheren.
Met een filter kun je een vaste stof van een vloeistof scheiden. In een filter zitten heel kleine gaatjes. De vaste stof die achterblijft in het filter noem je het residu. De vloeistof die door het filter heen gaat, is het filtraat. Dit proces noem je filtreren.
Hoofdstuk 2
§2.2 Zuivere stoffen en mengsels
Slide 5 - Diapositive
Met een weegschaal kun je de massa van een voorwerp of van een hoeveelheid stof bepalen. Je meet de massa in gram (g) of in kilogram (kg). 1 kg = 1000 g.
Met een maatcilinder kun je het volume van een hoeveelheid vloeistof bepalen. Het volume is de ruimte die de vloeistof inneemt. Je meet het volume in liter (L) of milliliter (mL). 1 L = 1000 mL.
Hoofdstuk 2
§2.3 Massa en volume
Slide 6 - Diapositive
Van rechthoekige voorwerpen kun je het volume berekenen: Volume = lengte x breedte x hoogte
Het volume van onregelmatig gevormde voorwerpen kun je bepalen met de onderdompelmethode:
Vul een maatcilinder tot een bepaalde hoogte met water.
Lees de stand van het water af. Dit is de beginstand.
Laat het voorwerp in het water zakken. Het voorwerp moet helemaal onder water komen.
Lees opnieuw de stand van het water af. Dit is de eindstand.
Reken uit: eindstand − beginstand. Dit is het volume van het voorwerp.
Hoofdstuk 2
§2.3 Massa en volume
Slide 7 - Diapositive
Om te bepalen welke van twee stoffen het ‘lichtst’ is, kun je stoffen eerlijk vergelijken met de volgende methode:
Neem van elke stof een blokje van 1 cm3.
Bepaal de massa van elk blokje met een weegschaal.
Het blokje met de kleinste massa is gemaakt van de ‘lichtste’ stof.
De dichtheid van een stof geeft aan hoe groot de massa is van een blokje van 1 cm3 van die stof. De dichtheid is een stofeigenschap.
Je kunt de dichtheid van een stof berekenen met de formule: dichtheid = massa / volume
Hoofdstuk 2
§2.4 Dichtheid
Slide 8 - Diapositive
Een voorwerp drijft op water als de dichtheid van het voorwerp kleiner is dan de dichtheid van water (1,0 g/cm3).
Een voorwerp zinkt in water als de dichtheid van het voorwerp groter is dan de dichtheid van water.
Een voorwerp zweeft in water als de dichtheid van het voorwerp precies gelijk is aan de dichtheid van water.