CSE SPAANS TIPS

CS Spaans
Estrategias de lectura 
unos consejitos
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

CS Spaans
Estrategias de lectura 
unos consejitos

Slide 1 - Diapositive

Algemene tips:
  • Je mag op je opgaven en in de teksten schrijven/markeren. Doe dit! Het helpt je om gerichter te lezen.
  • Je hebt ongeveer 3 minuten per punt.
  • Je hoeft het examen niet in chronologische volgorde te maken. Begin met de teksten die je het meeste aanspreken/ waar je de meeste punten verwacht te halen. Zorg er wel voor dat je alles (bij de juiste vraagnummers) invult.
  • Wees zuinig met woorden opzoeken in het woordenboek. Schrijf de woorden die je opzoekt op in de kantlijn.
  • Zorg dat je in ieder geval altijd titels, ondertitels en tussenkopjes begrijpt. Hetzelfde geldt voor de vragen  + de (korte) antwoordmogelijkheden.

Slide 2 - Diapositive

OBSERVACIONES GENERALES 

  • 150 minuten > 3 minuten p/vraag
  • Open vraag  In het Nederlands beantwoorden!
                    - 2 punten: 2 aspecten
                    - wat/waarom? achterliggende gedachte!
  • Geef exact aantal voorbeelden dat gevraagd wordt
  • Examen is opgebouwd in moeilijkheidsgraad
  • Sla je tekst (toch) over? Altijd controleren of je overal antwoord hebt ingevuld!

Slide 3 - Diapositive

OBSERVACIONES GENERALES 

Woordenboek alleen als ‘t ECHT nodig is!
Bij multiple-choice: Antwoord-opties staan in alfabetische volgorde zodat je makkelijker kan zoeken. Voorbeeld:
                    ¿Qué palabra falta en la línea 48?
                          A adaptarse
                          B engañar
                          C escapar
                          D limitarse

Slide 4 - Diapositive

TIPOS DE TEXTOS

  • Artículos de fondo (Achtergrondartikel)
  • Carta al director (Brief naar de redactie)
  • Entrevistas (Interviews)
  • Texto con huecos / opción múltiple (Gatentekst /meerkeuze-invul)
  • Texto largo con una pregunta  (Lange tekst met 1 vraag)  
  • Texto para escanear (scannen)
  • Textos cortos / folletos, etc. (Korte teksten / brochures, enz.)


Slide 5 - Diapositive

TIPOS DE PREGUNTAS

  • Gesloten vragen (abcd/gaten)
  • Waar / niet waar. Beweringenvragen (leveren relatief weinig punten op)
  • Open vragen -> in het Nederlands beantwoorden, tenzij anders aangegeven.
  • Open vragen: Zo ja / zo nee.
  • Precies het aantal voorbeelden geven dat gevraagd wordt. Nooit meer!


Slide 6 - Diapositive

¿QUÉ QUIERE EL CITO?

  • 1. GROTE LIJN zien in het verhaal
  • 2. SIGNAALWOORDEN
                       a. herkennen, en kunnen invullen
                       b. analyseren (weten wat de functie van zo’n signaalwoord is)
  • 3. EXPERTS. Bij interviews meningen van deze mensen snappen en weergeven
  • 4. VOORBEELDEN herkennen en weergeven
  • 5. SCANNEN van een tekst met maar één of twee vragen

Slide 7 - Diapositive

ESTRATEGIAS GENERALES

  • Lee el título y/o mira las fotos antes que nada. ¿De qué tratará el texto?
  • Lee rápidamente el texto por encima para tener una idea global del tipo de texto y del tema.
  • Lee la pregunta y subraya las palabras clave.
  • Marca y lee el fragmento en cuestión. Fíjate en las conjunciones.
  • Lee las posibles respuestas, marcando las palabras clave. Escanea el texto en busca de sinónimos y/o palabras similares.

Slide 8 - Diapositive

Preguntas de opción multiple
  1. Lee bien la pregunta y marca palabras clave. ¡No las respuestas!
  2. Lee el párrafo y marca las conjunciones y expresiones útiles.
  3. Lee las posibles respuestas, marca palabras clave, especialmente expresiones de tiempo, cantidades, 
  4. Escanea las palabras y lee ese fragmento tantas veces sea necesario.
  5. La respuesta suele estar cerca de la conjunción o de una cita.

Slide 9 - Diapositive

Examen 2024-1 Tekst 1 
1. ¿Qué le molesta...? => BUSCA algo negativo
1.A: "rotas"
1B. "tiradas por todo su barrio"
1C. "falten ... lugares habituales"
1D. "difíciles de manejar"
MARCA conjunciones "ya que", "De esta manera" u otras expresiones "sobre todo"

Slide 10 - Diapositive

Examen 2024-1 Tekst 1 
1. ¿Qué le molesta...?  (respuesta)
1.A: "rotas"
1B. "tiradas por todo su barrio"
1C. "falten ... lugares habituales"
=> "Es muy complicado encontrar bicis disponibles en las estaciones"
1D. "difíciles de manejar"

Slide 11 - Diapositive

Preguntas con afirmaciones
1. Las preguntas con afirmaciones funcionan igual que las de respuesta múltiple: leer, palabras clave, escanear, etc.
2. Importante aquí es marcar las expresiones de tiempo o cantidad.
3. Subraya nombres, sitios, números, ...
4. Busca las conjunciones en el texto.
5. Practica con la pregunta 17, texto 5 (2024-1)

Slide 12 - Diapositive

Preguntas abiertas
1. Lee muy bien la pregunta. ¿Qué te pide exactamente?
2. Escanea el fragmento de texto buscando las palabras clave.
3. Léelo bien y vuelve a leer el enunciado.
4. ¡Fíjate en qué te preguntan! ¿Una respuesta en holandés, una cita, un ejemplo, ...?
5. No respondas en castellano, a no ser que te lo pidan.

Slide 13 - Diapositive

Toets 2024-1 Tekst 5, vraag 19
19. Waarin schuilt volgens Santana-Acuña het succes van de roman "Cien años de soledad"?
Respuesta (P.3):
"El éxito de Cien años de soledad es que logra significar muchas cosas para distintas clases de públicos".

Slide 14 - Diapositive

Toets 2024-1 Tekst 5, vraag 19
19. Waarin schuilt volgens Santana-Acuña het succes van de roman "Cien años de soledad"?
Respuesta (P.3):
"El éxito de Cien años de soledad es que logra significar muchas cosas para distintas clases de públicos".
=> dat iedereen iets in het boek herkent.

Slide 15 - Diapositive

Texto en blanco
  • Hay que diferenciar varios tipos:
1. Falta una palabra o conjunción.
2. Poner el título correcto a un párrafo.
  • En ambos casos, hay que leer el texto primero de forma global.
  • En segundo lugar, leer bien el párrafo donde está el texto en blanco. Identifica el tema y el tono

Slide 16 - Diapositive

Texto en blanco
Si falta una palabra o conjunción:
  • Lee muy bien la(s) frase(s) ANTES y DESPUÉS del espacio.
  • Ves probando las diferentes posibilidades. Comprueba que tu opción resulte en una frase gramatical.
  • Si es una conjunción, fíjate bien en la relación entre las frases: ¿añade algo; contrasta; es un ejemplo; una consecuencia?

Slide 17 - Diapositive

Texto en blanco
Si falta un título o una frase en un párrafo:
  • Lee bien el texto y resume cada párrafo en 2 ó 3 palabras. Fíjate en la 1a y última frase de cada párrafo. 
  • Asegúrate de que entiendes la frase que debes rellenar. Marca las palabras clave.
  • Escanea el texto y relaciona las palabras clave con los temas de los párrafos.
  • Lee muy bien la(s) frase(s) ANTES y DESPUÉS del espacio.
  • Escoge y comprueba que tu opción tenga sentido.


Slide 18 - Diapositive

Ejemplos texto en blanco
Toets 2024-1
Haz los ejercicios 6, 8 y 18 
Sigue los pasos anteriores.

Slide 19 - Diapositive

Correctievoorschrift
  • 3.2 indien een vraag gedeeltelijk juist is beantwoord, wordt een deel van de te behalen scorepunten toegekend in overeenstemming met het beoordelingsmodel; [DIT GAAT OVER OPEN VRAGEN; ER WORDEN ECHTER GEEN HALVE PUNTEN TOEGEKEND ]
  • 3.3 indien een antwoord op een open vraag niet in het beoordelingsmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het beoordelingsmodel
  • 3.4 indien slechts één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, wordt uitsluitend het eerstgegeven antwoord beoordeeld;
  • 3.5 indien meer dan één voorbeeld, reden, uitwerking, citaat of andersoortig antwoord gevraagd wordt, worden uitsluitend de eerstgegeven antwoorden beoordeeld, tot maximaal het gevraagde aantal;
  • 3.6 indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of afleiding of berekening ontbreekt dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend tenzij in het beoordelingsmodel anders is aangegeven;

Slide 20 - Diapositive

Vakspecifieke regels
1 Open vragen dienen in het Nederlands beantwoord te worden, tenzij uit de vraagstelling blijkt dat het antwoord in de vreemde taal mag of moet staan. Indien toch de vreemde taal is gebruikt, worden aan het antwoord 0 scorepunten toegekend.

2 Met taalfouten wordt in de beoordeling geen rekening gehouden.

Slide 21 - Diapositive