Vroeger en nu.

Vroeger en nu.
1. Je leert: Wat voor vervoeren gebruiken ze vroeger?
2. En je leert wat voor vervoer gebruiken ze nu?  
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
Vroeger en nu.BasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Vroeger en nu.
1. Je leert: Wat voor vervoeren gebruiken ze vroeger?
2. En je leert wat voor vervoer gebruiken ze nu?  

Slide 1 - Diapositive

Wat gebruiken ze vroeger voor vervoer? Er zijn meerderen antwoorden goed.
A
Stoomtrein
B
Vliegtuig
C
brommer
D
Fiets

Slide 2 - Quiz

Wat is het verschil van nu en vroeger? Ik heb het over de vervoer.

Slide 3 - Question ouverte

Vroeger

Slide 4 - Carte mentale

Nu

Slide 5 - Carte mentale

Het zelfde

Slide 6 - Carte mentale

Wat voor vervoer gebruiken we nu?Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Vliegtuig
B
Auto
C
fiets
D
Trein

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Er is een lucht ballon, die is van vroeger. wat heeft die lucht ballon? Er zijn meerderen antwoorden goed.
A
Een net
B
Kan allen in water
C
Geen vuur
D
Heeft vuur

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Wat is er aan deze lucht ballon? Er zijn meerderen antwoorden goed.
A
Hij is kleurrijk en die van vroeger niet
B
Heeft geen vuur
C
heeft vuur
D
Mag maar een mens in

Slide 11 - Quiz

Lucht ballon over vroeger en nu.
Wat leer je er van? Je leert wat het verschil is. En dat die van nu veel mooier is dan die van vroeger.

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Julie krijgen een opdracht.
1. Maak een groepje van 4, 2 jongens en 2 meisjes.
2. Heb je een groepje? Dan krijg je een blad. Daar op maak je wat van vroeger werd gebruikt en dat we nog steeds gebruikte. Je mag kleuren en je moet schrijven. Het belangrijkste is dus schrijven. En vergeet niet je naam op te schrijven! 3. Ben je  helemaal klaar? dan mag je iets voor je zelf doen. 
3. 

Slide 15 - Diapositive

Wat mag je doen als je klaar bent?
Een boek lezen.
Tekenen.
Spelletje op je laptop.
Spelletjes op de kast.
Naast elkaar zitten.  

Slide 16 - Diapositive