Voornaamwoorden groep 8 TA

Voornaamwoorden
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voornaamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Persoonlijk voornaamwoord
Maan zingt een lied.
Zij houdt van zingen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een persoon (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Willem verzint een raadsel.
Hij vertelt het raadsel aan zijn klas.


Slide 4 - Diapositive

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?




Een persoonlijk voornaamwoord 'wijst' naar een ding (in de zin).
Een persoonlijk voornaamwoord kan je vervangen door een naam

Kiki heeft dit boek gekregen.
Zij heeft het nog niet gelezen.

Het kan verwijzen naar een dier.
De hond ligt in de mand.
Hij ligt lekker.


Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord?
A
jij
B
hond
C
huis
D
schaar

Slide 7 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord?
''Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
jou
C
wisselgeld
D
heeft gegeven

Slide 8 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
''Ik woon in een rijtjeshuis''.
A
Ik woon
B
een rijtjeshuis
C
Ik
D
in

Slide 9 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
''Dit huis is niet verkocht. Niemand wil het kopen''.
A
Dit
B
niemand
C
het
D
kopen

Slide 10 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
Help jij mee koken?
A
Help
B
jij
C
mee
D
koken

Slide 11 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
Mijn oom en tante komen straks bij ons op bezoek.
A
Mijn oom en tante
B
komen
C
op bezoek
D
ons

Slide 12 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord past in de zin?
Dit huis is nog niet verkocht. Niemand wil .......hebben.
A
hem
B
haar
C
het
D
ons

Slide 13 - Quiz

Welk persoonlijk voornaamwoord past in de zin?
Papa komt terug van zijn werk. We gaan........van het vliegveld halen
A
haar
B
hem
C
ons
D
jullie

Slide 14 - Quiz

Dingen/personen
Enkelvoud dingen: het of hem
Waar is mijn boek?  Ik ziet het niet.
Waar is mijn bril? Ik zie hem niet.
Meervoud dingen en personen: ze
Zijn dat jou ouders? Ja, dat zijn ze.
Lust jij appels? Ja, ik vind ze lekker.

Slide 15 - Diapositive

Zie je die hond? Ja, ik zie ......

Slide 16 - Question ouverte

Waar zijn mijn schoenen?
Ik zie ........niet.

Slide 17 - Question ouverte

Zie jij dat vliegtuig?
Ja ik zie .........

Slide 18 - Question ouverte

Ik kan pesrsoonlijke vrrnaamwoorden in een zin gebruiken.
0100

Slide 19 - Sondage

Zelfstandig werken
Les 20 in klare taal maken.
Klaar dan ga je verder waar je bent gebleven in klare taal

Slide 20 - Diapositive

Voornaamwoorden
persoonlijk voornaamwoord  - ik, hij, zij, jij, wij, jullie  
bezittelijk voornaamwoord - mijn, zijn, haar, ons, uw
aanwijzende voornaamwoorden - deze, die, dat, dit   
vragende voornaamwoorden - wie, wat, welke, wat voor (een)
wederkerend voornaamwoord - ik was me, hij wast zich, zij wast zich, jij wast je, wij wassen ons, jullie wassen je

Slide 21 - Diapositive