SS Theme 4 4gt grammar 10, 11 and voc AB

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

We gebruiken de present simple( tt) als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. denk aan de shit -regel-> she/he/it krijgen -s of -es
she loves to shop/ he teaches English /it rains a lot

We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden
een verleden tijd van een regelmatig werkwoord krijg  -d/-ed -> walked, loved, crashed 
LET OP: Onregelmatige werkwoorden hebben een niet-regelmatige vervoeging. De vervoeging van deze werkwoorden moet je simpelweg leren door het uit je hoofd te leren en te oefenen. 
be-was/were/been- see -saw-seen



Slide 4 - Diapositive

We gebruiken de present continuous ->ofwel de -ing vorm als het in het NU plaatsvindt -> het is bezig
vaak zie je now, at the moment of Look!, Listen! in een zin staan

Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter.
- I am reading the newspaper right now.
- He is laughing at me at the moment.
- Do your hear that as well? She is waking up!

 de past continuous gebruik je als je wilt aangeven dat je iets een tijdje deed (VT)
Om de past continuous te maken heb je ook altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk (was of were) + werkwoord met -ing erachter.
- We were singing, when Patrick arrived.
- I was screaming, while we hit the road sign.



Slide 5 - Diapositive

Je gebruikt de future( toekomst) will + hele werkwoord als:
- iemand een voorspelling doet zonder dat er bewijs is. 
I think that the weather will be fantastic.
Perhaps the sun will shine tomorrow.
Think, hope, perhaps, maybe geven ook iets aan dat niet zeker is ( geen bewijs)

Je gebruikt to be going to + hele werkwoord als:
- iemand een voorspelling doet en er wel bewijs is.
- iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken/ in de agenda staat. 
- Frits: "Patrick told me you're going on holiday." --> bewijs(is verteld)
- Marly: "Yes, we are going to invite our dearest friends to come with us."
--> Het is al eerder afgesproken --> to be going to + hele werkwoord

Slide 6 - Diapositive

Geef op de juiste manier aan dat er iets in de toekomst gaat gebeuren.

He ..... (to discuss) it during the meeting tomorrow.


Slide 7 - Question ouverte

Perhaps it ..... (to rain, ontkennend) tomorrow, so we can take the bike instead of the car.

Slide 8 - Question ouverte

vul de juiste tijd in
I often .... (to listen) to music.

Slide 9 - Question ouverte

I ..... (to listen) to music, while John entered the room.
A
listen
B
listening
C
am listening
D
was listening

Slide 10 - Quiz

I ..... (to listen) to music yesterday.
A
listen
B
listened
C
am listening
D
was listening

Slide 11 - Quiz

I ..... (to listen) to music right now.
A
listen
B
am listening
C
was listening
D
listened

Slide 12 - Quiz

I ..... (to listen) to music often.
A
am listening
B
listen
C
listened
D
was listening

Slide 13 - Quiz

                              Theme 4 grammar 11

Slide 14 - Diapositive

Maak een korte zin met 'if'

Slide 15 - Question ouverte

                      If-sentences samenvatting uitleg
Deze zinnen gebruik je voor feiten (dingen die altijd waar zijn).

[If + Present Simple --> If I am in a bad mood, I always cry-> present simple( tt)
Je maakt if-sentences voor feiten in de present simple (zowel in de hoofdzin als bijzin):

Deze zinnen gebruik je als je je voorstelt wat jij/iemand zou doen in een specifieke situatie in de toekomst.
(alleen de if-sentence in de present simple, het andere deel van de zin staat in de toekomstige tijd/future):
She will (future) be nice to you if you are (present simple) nice to her. 
If it rains tomorrow, I will stay at home.
Je maakt if-sentences voor onwaarschijnlijke situaties in de past simple(vt) (alleen de if-sentence in de past simple, voor het andere deel van de zin gebruik je would):
If he had(past simple) enough money, he would buy a new bicycle.
My mother would miss us if we lived (past simple) in Norway, 

Slide 16 - Diapositive

Vul de juiste werkwoordsvorm in
You ..... (earn) some extra money if you ..... (get) yourself a part-time job

Slide 17 - Question ouverte

I ..... (listen) to music when I ..... (have) nothing else to do.

Slide 18 - Question ouverte

If you ..... (stop) for a second, I ..... (tie) my shoelaces.

Slide 19 - Question ouverte

Theme 3 voc. A Vertaal: E-N
barely

Slide 20 - Question ouverte

nauwelijks, amper, bijna niet

Slide 21 - Diapositive

Vertaal N-E
lekke band

Slide 22 - Question ouverte

flat tire




Slide 23 - Diapositive

vallen en opstaan

Slide 24 - Question ouverte

trial and error
The best way to learn new things is through trial and error

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

onlangs

Slide 27 - Question ouverte

recently

Slide 28 - Diapositive

Welke vertaling klopt?
physics

A
fysiek
B
gym
C
natuurkunde

Slide 29 - Quiz

vertaal
distraction
A
aantrekkingskracht
B
afleiding
C
tractie

Slide 30 - Quiz

vertaal:
conceal
A
make-up
B
verstoppen
C
verbergen

Slide 31 - Quiz

optical illusion
A
onzin
B
illusie
C
optical illusion
D
gezichtsbedrog

Slide 32 - Quiz

vertaal:
goochelaar

Slide 33 - Question ouverte

magician

Slide 34 - Diapositive

bedrog

Slide 35 - Question ouverte

trickery

Slide 36 - Diapositive

Homework Theme 3/4
leer de woordjes en stones ( Teams)
maak deze Lessonup thuis ook nog een keer, je kunt skippen wat je al weet (magistermail)

Slide 37 - Diapositive