Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Proefwerk Hoofdstuk 4
Kopen is een kunst
(basis / kader)
Slide 1 - Diapositive
Toetsinstructie
De toets bestaat uit 24 vragen (31 punten).
Je hebt 50 minuten om de toets te maken.
Lees bij elke opdracht steeds eerst de vraag. Vul daarna het juiste antwoord in.
Deze toets telt 1 keer mee
Slide 2 - Diapositive
Jack & Jones adverteert met leuke T-shirts. Pim leest deze advertentie. Hij koopt een T-shirt bij Jack & Jones. Kies waardoor hij het T-shirt juist in deze winkel koopt.
A
Door invloed van vrienden en familie
B
Door invloed van reclame
C
Door zijn financiële mogelijkheden
Slide 3 - Quiz
Schrijf op wat het verschil is tussen goederen en diensten. Doe het zo: - Goederen zijn: ……… - Diensten zijn: …………
Slide 4 - Question ouverte
Lieke boekt een vliegreis. Een ticket naar de Canarische Eilanden kost € 362. Een ticket naar Hawaii kost € 1.315. Ze heeft € 400 beschikbaar voor de vliegreis. Bereken het bedrag dat ze tekortkomt voor een vliegreis naar Hawaii.
Slide 5 - Question ouverte
Boaz is een dag in een pretpark. Deze dag kost hem: - € 10 voor de treinreis; - € 15 voor entree; - € 12,50 voor eten en drinken. Bereken het bedrag dat hij deze dag betaalt voor diensten. Schrijf de berekening op.
Slide 6 - Question ouverte
Consumenten letten bij hun aankopen op de een aantal punten. Welke aandachtspunten herken je in deze uitspraken? Combineer de letters van de uitspraken met de cijfers van de aandachtspunten.
1) De financiële mogelijkheden.
2) Het gebruik van het product.
3) De eigen smaak.
a) ‘We willen geen tapijt op de vloer, dat is bij ons binnen de kortste tijd versleten.’
b) ‘Sorry mam, in die blouse ga ik echt niet naar school.’
c) ‘Wij rijden in een oude Fiat, onze buren in een nieuwe Audi.’
1.
2.
3.
A.
B.
C.
Slide 7 - Question de remorquage
Rick gaat een nieuw bedrijf opstarten. Hij heeft een product bedacht en moet nu eerst zijn doelgroep bepalen. Schrijf op wat een doelgroep is.
Slide 8 - Question ouverte
Chiara bekijkt een reclamespot voor margarine. Ze ziet een moeder en haar dochter. Beiden zijn even slank. Chiara is veel zwaarder dan haar dochter. Ze koopt in het vervolg de margarine uit de reclamespot. Kies op welk gevoel deze reclame werkt.
A
Gevoel van humor
B
Gevoel van verlangen
C
Gevoel van verliefdheid
Slide 9 - Quiz
Een bedrijf wil graag producten verkopen. Hiervoor maken ze reclame die de aandacht op deze producten vestigt. Schrijf op hoe we dit soort reclame noemen.
Slide 10 - Question ouverte
Van de Nederlandse scholieren tussen de 12 en 18 jaar geven 399000 jongens gemiddeld € 17,- uit aan gamen. Bereken hoeveel deze jongens samen uitgeven aan gamen. Schrijf de berekening op.
Slide 11 - Question ouverte
Anika wil een fototoestel kopen. Ze zoekt informatie over de gebruiksmogelijkheden van verschillende fototoestellen. Geef aan waar ze het beste naar deze informatie kan vragen. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
Bij haar vrienden en vriendinnen.
B
Op de fotoafdeling van een warenhuis.
C
Op een vergelijkingssite op het internet
Slide 12 - Quiz
Bekijk de reclameposter. Kies waarom deze reclame ideële reclame heet.
A
De reclame heeft automobilisten als doelgroep.
B
De reclame stimuleert het verkoop van alcohol.
C
De reclame verspreidt een idee en verkoopt geen product.
Slide 13 - Quiz
Schrijf op welke consumentenorganisatie de belangen van automobilisten behartigt.
Slide 14 - Question ouverte
Mark koopt een bladblazer waarmee hij in de herfst elke zaterdagochtend zijn tuin bladvrij maakt. Geef aan wie er nadeel heeft of hebben van Marks aankoop. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
Buurtbewoners die een rustige zaterdagochtend willen
B
De fabrikant van bladblazers
C
Mark zelf
Slide 15 - Quiz
Bekijk het overzicht. Noteer hoe zo’n overzicht van testresultaten heet.
Slide 16 - Question ouverte
Schrijf op welke consumentenorganisatie dit soort testen uitvoert.
Slide 17 - Question ouverte
Tim heeft in de vakantie gewerkt en hij wil nu een nieuwe tv kopen voor op zijn kamer. Het apparaat mag niet meer dan € 500 kosten. Het totale testoordeel moet minstens 7,0 zijn. Geef aan welk apparaat uit het vergelijkend warenonderzoek voor hem de beste keus is.
Slide 18 - Question ouverte
De foto toont een drankje dat Femke dagelijks drinkt. In deze energiedrankjes zit erg veel suiker. Kies waarmee Femke geen rekening houdt bij deze gewoonte.
A
Haar gezondheid
B
Haar vrienden en familie
C
Het milieu
Slide 19 - Quiz
Batheba verbouwt graan in Ethiopië voor eerlijke handel. Dit betekent dat hij een eerlijke prijs krijgt voor zijn graan en dat mensen in Nederland iets meer betalen voor de producten. Hierdoor kan Batheba winst maken en personeel aannemen. Door meer bedrijven die eerlijke handel praktiseren, neemt de werkgelegenheid toe. Dit gebeurt in de volgende stappen, zet ze alleen in de juiste volgorde
1) Er wordt meer personeel aangenomen.
2) De mensen geven meer geld uit.
3) De productie moet toenemen.
4) Er zijn meer mensen met een inkomen.
5) Er wordt nog meer personeel aangenomen.
Slide 20 - Question de remorquage
Tom koopt een leren voetbal. De voetbal is gemaakt door jonge kinderen in een arm land. Tom let daar niet op als hij de voetbal koopt. Geef aan wie er nadeel heeft of hebben van Toms aankoop. Leg je antwoord uit.
Slide 21 - Question ouverte
Olivia wil eieren van vrije-uitloopkippen. Die koopt ze in de supermarkt. De supermarkt verkocht vroeger geen vrije-uitloopeieren, maar tegenwoordig wel. Kies waarom de supermarkt haar productbeleid heeft aangepast.
A
Omdat een paar klanten vrije-uitloopeieren willen
B
Omdat Olivia vrije-uitloopeieren wil
C
Omdat veel klanten vrije-uitloopeieren willen
Slide 22 - Quiz
Bekijk het bovenstaande lijndiagram. Geef aan wat de stippellijn betekent in dit diagram.
Slide 23 - Question ouverte
Er is een verband tussen de inkomsten van scholieren en hun leeftijd. Kies waaraan je dat kunt zien in het lijndiagram.
A
Aan de horizontale as
B
Aan de opgaande lijnen
C
Aan de verticale as
Slide 24 - Quiz
Geef aan waardoor in het lijndiagram de gewone lijn hoger is dan de stippellijn. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
De inkomsten van jongens zijn hoger dan de inkomsten van meisjes.
B
De inkomsten van jongens zijn hoger dan hun uitgaven.
C
De inkomsten van meisjes zijn hoger dan de inkomsten van jongens.
Slide 25 - Quiz
Bekijk het lijndiagram nog eens.
Bereken hoeveel inkomsten jongens van veertien jaar gemiddeld per maand hebben. Geef de berekening.
Slide 26 - Question ouverte
Aan het einde van de toets...
Controleer of je alle antwoorden hebt ingevuld.
Geef aan je docent aan dat je klaar bent.
Druk op het kruisje rechts onderin om de vragen af te sluiten.