3Havo_Chapitre 1_Bilan 2223

Chapitre 1
Bilan
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Chapitre 1
Bilan

Slide 1 - Diapositive

Noem een paar Franse bijvoeglijke naamwoorden op die je kent

Slide 2 - Carte mentale

De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter

Slide 3 - Quiz

Het bijvoeglijk naamwoord
 Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord. 
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es

Slide 4 - Diapositive

Exceptions: de vorm


Van de volgende bijvoeglijke naamwoorden is de vrouwelijke vorm helemaal onregelmatig:
mannelijk ev
mannelijk mv
vrouwelijk ev
vrouwelijk mv
beau (mooi)
beaux
belle
belles
nouveau (nieuw)
nouveaux
nouvelle
nouvelles
cher (duur)
chers
chère
chères
vieux (oud)
vieux
vieille
vieilles
bon (lekker, goed)
bons
bonne
bonnes
blanc (wit)
blancs
blanche
blanches

Slide 5 - Diapositive

Intéressant
Beau
Nouveau
Bleu
Petite
Voor het zelfstandig naamwoord
Na het zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Question de remorquage

Vrouwelijke vorm (meervoud) van délicieux
A
délicieux
B
délicieuses
C
délicieuss
D
délicieuse

Slide 7 - Quiz

Mannelijk (enkelvoud) van het woord; sportif
A
sportif
B
sportives
C
sportifs
D
sportive

Slide 8 - Quiz

Een goed boek
A
Un bon livre
B
Une bonne livre
C
Une livre bonne
D
Un livre bon

Slide 9 - Quiz

Een gevaarlijke weg
A
Une route dangereux
B
Une route dangereuses
C
une route dangereuse
D
une dangereuse route

Slide 10 - Quiz

Een mooi meisje
A
Une fille belle
B
Une bel fille
C
Une fille bele
D
Une belle fille

Slide 11 - Quiz

Een Franse taart
A
Un gateau france
B
Un gateau française
C
Un gateau français
D
Un français gateau

Slide 12 - Quiz

Wat is juist?
A
Elle est italien
B
Elle est italienne
C
Elle est italiens
D
Elle est italiennes

Slide 13 - Quiz

Wat is juist?
A
Un français garcon
B
Un garcon français
C

Slide 14 - Quiz

Vul het bijvoeglijk naamwoord in, let goed op de plaats en de vorm.
Quelle ___ journée ___ (beau)

Slide 15 - Question ouverte


Vertaal en plaats het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek (français)

Tu connais mon  _____ cousin ___________?

Slide 16 - Question ouverte

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats..
Elles sont des _____________ filles _____________. [sérieux]

Slide 17 - Question ouverte


Vertaal en plaats het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek (nouveau)
Elle a acheté une _____ robe ___________?

Slide 18 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.

(sympa) Un .....prof ......



Slide 19 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.

(beau) Une ..... maison ....



Slide 20 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.

(vieux) Une ... voiture ....


Slide 21 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.

(heureux) Une .... femme ......


Slide 22 - Question ouverte

Werkwoorden op -re. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vends
vendez
vendons
vendent
vend
vends

Slide 23 - Question de remorquage

Kies de goede vorm van het ww.
Paul (attendre, présent) ses parents.
A
attends
B
attend
C
attendons
D
attendent

Slide 24 - Quiz

Kies de goede vorm van het ww.
Vous (répondre, présent) au mail.
A
réponds
B
réponds
C
répondons
D
répondez

Slide 25 - Quiz

Zet in de juiste vorm.
Tu (perdre, passé composé)

Slide 26 - Question ouverte

Traduis en français: Tu (hebt gehoord)

Slide 27 - Question ouverte

jullie hebben verkocht

Slide 28 - Question ouverte

Vertaal:
Ik heb gewacht.

Slide 29 - Question ouverte

Zet in de juiste vorm.
Vous (perdre, passé composé).

Slide 30 - Question ouverte

Cherchez l'intrus
(Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
la photo
B
le message
C
la réaction
D
l'addition

Slide 31 - Quiz

Cherchez l'intrus
(Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
devant
B
derrière
C
grâce à
D
près de

Slide 32 - Quiz

Cherchez l'intrus
(Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
marrant
B
souvent
C
intelligent
D
sympa

Slide 33 - Quiz

Cherchez l'intrus
(Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
facile
B
difficile
C
dire
D
simple

Slide 34 - Quiz

Ik weet wat ik (nog) moet leren voor de Repetitie over chapitre 1.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Sondage

Au travail! Préparation pour le test
Les devoirs pour lundi:
- Online maken onderdeel H (oef 29, 30, 31)
- oefenen met werkwoorden op VERBUGA.eu
en met voc/zinnen op WRTS/Slimstampen/enz

Slide 36 - Diapositive