Zaterdag 9 maart 2024 VO1 - Voltooid/onvoltooid deelwoord

Cursus 4 §2 Taal Spreekwoorden en uitdrukkingen 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Cursus 4 §2 Taal Spreekwoorden en uitdrukkingen 

Slide 1 - Diapositive

Ik baal als een stekker - wat betekent deze uitdrukking?

Slide 2 - Diapositive

Ken jij een
spreekwoord/uitdrukking?

Slide 3 - Carte mentale

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 
  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld:  'Er als de kippen bij zijn', kun je veranderen in; 'Zij zijn er altijd als de kippen bij als het gratis is'.

Slide 4 - Diapositive

Huiswerkopdracht:
▶ Je ontvangt een document met 2 spreekwoorden.
▶ Beschrijf wat het spreekwoord betekent.
▶ Zoek 1 spreekwoord met 
het woord water 
▶ Zoek 1 spreekwoord met 
het woord muis

Slide 5 - Diapositive

Werkwoordspelling!

Slide 6 - Diapositive

Werkwoordspelling
Wat gaan we vandaag doen?
- Korte herhaling 
- Voltooid en onvoltooid deelwoord
Leerdoel:
  • Je weet wat het voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord is.
  • Je kunt het voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord spellen.

Slide 7 - Diapositive

Welk werkwoord is sterk?
A
Verhuizen (ik verhuis - ik verhuisde)
B
Zingen (ik zing - ik zong)

Slide 8 - Quiz

Geef de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud.
Hij geneest > Hij ... (genezen, vt)
Zij dwingt > Zij ... (dwingen, vt)
Hij prijst > Hij ... (prijzen, vt)

Slide 9 - Question ouverte

Is de winter pas net ... (beginnen, vd)?
Vorig weekend heeft het ... (vriezen, vd)
en alles is wit van de sneeuw ... (worden, vd).

Slide 10 - Question ouverte

Voltooid deelwoord (herhaling)
De handeling is afgerond (= voltooid).

Er staat in de zin een hulpwerkwoord bij van hebben, zijn of worden.
Het heeft gevroren. Wij zijn gestart. Jullie worden gekozen.

Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-.
Maar dat hoeft niet:
De muis werd verslonden. Hij heeft een programma ontwikkeld.


Slide 11 - Diapositive

Vd bij sterke werkwoorden
Zitten - hij heeft gezeten.
  • Het voltooid deelwoord eindigt meestal op -en.
  • Gebruik de normale spellingsregels.
Vd bij zwakke werkwoorden
Huilen - Hij heeft gehuild.
  • Het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t.
  • Gebruik 't ex-kofschip of ex-fokschaap (en infinitief zonder   -en): reizen - reiz - gereisd.

Slide 12 - Diapositive

Heb jij weleens ... (spijbelen, voltooid deelwoord)?
A
gespijbelt
B
gespijbeld

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de voltooid deelwoorden van
beweren, bloeien, beantwoorden?

Slide 14 - Question ouverte

De soep was nog steeds niet ... (opdienen).

Slide 15 - Question ouverte

Ik wil graag naar huis fietsen.

Welke werkwoordvorm is 'fietsen'?
A
Een infinitief
B
Een onvoltooid deelwoord
C
Een voltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Wat is het onvoltooid deelwoord van 'spelen'?
A
gespeeld
B
spelen
C
spelend

Slide 17 - Quiz

Onvoltooid deelwoord
  • Onvoltooid = nog niet afgerond, nog bezig.
  • Geeft aan hoe iemand bezig is.
Ik wil juichend over de finishlijn gaan.
Huilend liep de leerling de klas uit.

  • Spelling: infinitief + d: lachen + d > lachend
Dansend, springend, fluisterend, nadenkend.

Slide 18 - Diapositive

Onvoltooid deelwoord = od
Al ... (roeren, od) in de pan nam mijn moeder de telefoon aan.

Slide 19 - Question ouverte

Onvoltooid deelwoord = od
... (klappen, od) en ... (schreeuwen, od) rende ik over de finishlijn.

Slide 20 - Question ouverte

Deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord
  • Van een vd en od kun je een bijvoeglijk naamwoord maken.
  • Gebruik de normale spellingsregels. Schrijf zo kort mogelijk.
  • Dus: alleen voor de uitspraak soms -dd of -tt.




  • Let op: vd op -en blijft op -en: gevouwen > het gevouwen blaadje


Slide 21 - Diapositive

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
Het ... (landen) vliegtuig
A
gelandde
B
gelande
C
gelanden
D
gelandte

Slide 22 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De ... (opduiken) armband
A
opgedoke
B
opgedoken
C
opgedokene

Slide 23 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
De ... (zweten) atleet
A
zwetend
B
zwetende
C
zwetentte
D
zwetente

Slide 24 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De ... (verbreden) weg
A
verbrede
B
verbreden
C
verbreedde
D
verbreede

Slide 25 - Quiz

Deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Een ... (winnen) wedstrijd
A
gewonne
B
gewonnen
C
gewonnene

Slide 26 - Quiz

Evaluatie afgelopen weken

Slide 27 - Diapositive

Huiswerk werkwoordspelling
Nieuw Nederlands cursus 7 Spelling

§ 10 Voltooid en onvoltooid deelwoord
Opdracht 1, 2, 6, 7


Slide 28 - Diapositive

Dankjulliewel
en tot de volgende keer!

Slide 29 - Diapositive