Taalverzorging

Veelgemaakte fouten
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Veelgemaakte fouten

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Welke fout zag je?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Me/mij/mijn, je/jou/jouw, u/uw
ons/onze



Wanneer je een bezit aangeeft (en dat bezit direct erachter staat) gebruik je mijn, jouw, uw. onze. 

Ik ben mijn laptop vergeten
Je bent jouw laptop vergeten
Dat is onze keuze

Slide 9 - Diapositive

Ga is werken jij!

Slide 10 - Diapositive

Ga is werken jij!
Ga
is
werken
jij
!

Slide 11 - Sondage

Is/eens
Ga is werken jij!

Hij is niet zo slim
Ik ben weer 's naar de sportschool geweest.

's is een afkorting van eens. 

Slide 12 - Diapositive

De mensen waarmee ik op vakantie gaan zijn mijn vrienden.

Slide 13 - Diapositive

De mensen waarmee ik op vakantie gaan zijn mijn vrienden.

Slide 14 - Question ouverte

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Meer als 200 motoren op voorraad.
Meer
als
200
motoren
op
voorraad

Slide 17 - Sondage

Als of dan
Gebruik 'als' bij vergelijkingen
Mijn scooter is net zo snel als die van jou.

Gebruik 'dan' bij een verschil
Seizoen 2 van die serie vind ik slechter dan seizoen 1
Ik denk dat ik beter in zingen ben dan jij

Slide 18 - Diapositive

Hans loopt even hard als mij/ik
Hans loopt even hard als ik loop

Laura heeft een mooiere stem dan ik (heb)
Bij twijfel kun je de zin aanvullen met woorden die in het eerste deel van de zin al werden gebruikt. 

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Welke fout zie je?

Slide 21 - Question ouverte

Na of naar

Slide 22 - Diapositive

Na de les ga ik een broodje kopen

Ik ga naar huis

Slide 23 - Diapositive

Je gebruikt 'naar' in alle andere situaties.

Heb je het naar je zin hier?
Naar aanleiding van ons telefoongesprek, stuur ik u deze mail. 

Slide 24 - Diapositive

Ik wilde vragen of ... iets gezien hadden
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 25 - Quiz

Ik geef....een hand.
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 26 - Quiz

Deze kleren zijn voor ...
A
zij
B
hun
C
hen

Slide 27 - Quiz

Hun liepen samen door de winkel

Slide 28 - Carte mentale

zij - hun - hen
Zij
Onderwerp (wie-vraag)
Hun: 
Als je er in je hoofd 'aan' of 'voor' voor kunt zetten (Ik gaf hun dit cadeau.)
Als het voor een bezit staat (hun klas)
Hen:
Na een voorzetsel
Lijdend voorwerp (Ik zag hen.)

Slide 29 - Diapositive

Oefenen!!!

Slide 30 - Diapositive