Een lens kan licht op een bepaalde manier breken. Wat betekent het als een lens lichtstralen breekt?
A
De lichtstralen gaan niet verder dan de lens.
B
De lichtstralen gaan niet verder dan het brandpunt.
C
De lichtstralen veranderen van richting.
D
De lichtstralen worden teruggekaatst.
Slide 11 - Quiz
Er zijn positieve en negatieve lenzen. Wat klopt over een positieve lens?
A
Een positieve lens heeft een brandpunt vóór de lens.
B
Een positieve lens heeft een divergerende werking.
C
Een positieve lens is bol.
D
Een positieve lens is hol.
Slide 12 - Quiz
Een lens heeft een bepaalde brandpuntsafstand. De brandpuntsafstand is de afstand van:
A
de achterkant van de lens tot het brandpunt.
B
de rand van de lens tot het brandpunt.
C
de voorkant van de lens tot het brandpunt.
D
het midden van de lens tot het brandpunt.
Slide 13 - Quiz
Je probeert een voorwerp af te beelden op een scherm. Als de afstand tussen de lens en het scherm gelijk is aan de beeldafstand, zie je op het scherm:
A
een beeld opgebouwd uit kleine overlappende cirkeltjes.
B
een onscherp beeld.
C
een scherp beeld.
D
een virtueel beeld.
Slide 14 - Quiz
Met sommige lenzen kun je een reëel beeld construeren. Hoeveel constructiestralen heb je ten minste nodig om een beeldpunt te vinden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quiz
Een negatieve lens is in het midden -------- dan aan de randen.
A
dikker
B
dunner
C
convergente
D
divergente
Slide 16 - Quiz
Een positieve lens is in het midden -------- dan aan de randen.
A
convergente
B
divergente
C
dunner
D
dikker
Slide 17 - Quiz
Bij een --------- lichtbundel bewegen de lichtstralen naar één punt toe.
A
convergente
B
divergente
C
dunner
D
dikker
Slide 18 - Quiz
Bij een -------- lichtbundel bewegen de lichtstralen steeds verder uit elkaar.
A
convergente
B
divergente
C
dunner
D
dikker
Slide 19 - Quiz
Welke afstand geeft de voorwerpafstand aan?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de voorwerpafstand staat niet aangegeven
Slide 20 - Quiz
Welke afstand is de brandpuntsafstand?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de brandpuntsafstand staat niet aangegeven
Slide 21 - Quiz
Hoe noem je het verloop van deze lichtbundel?
A
convergent
B
divergent
C
evenwijdig
D
parallel
Slide 22 - Quiz
uitspraken:
1.) lens 1 heeft een divergerende werking
2.) lens 2 is een positieve lens
A
beide uitspraken zijn juist
B
beide uitspraken zijn onjuist
C
alleen uitspraak 1 is juist
D
alleen uitspraak 2 is juist
Slide 23 - Quiz
Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist
Slide 24 - Quiz
Welke van de lichtstralen gaat na de positieve lens door het brandpunt?
A
lichtstraal 1
B
lichtstraal 2
C
lichtstraal 3
D
lichtstraal 4
Slide 25 - Quiz
Wat gebeurt er met de beeldafstand als je de voorwerpsafstand kleiner maakt (f blijft gelijk)?
A
de beeldafstand wordt ook kleiner
B
de beeldafstand wordt groter
C
de beeldafstand veranderd niet
D
dat kun je niet zeggen
Slide 26 - Quiz
Maak een foto van je schrift van de opdrachten uit je werkboek en lever die foto met Lessonup in
Slide 27 - Question ouverte
a. Heb je alles van deze les begrepen? b. Zijn er onderdelen van deze les die je nog niet zo goed begrijpt of waar je meer uitleg voor nodig hebt? c. Heb je nog tips of suggesties voor deze les?