Het spierstelsel

1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieSecundair onderwijs

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Hoe noem je de spieren die vastzitten aan de beenderen van het skelet?

Slide 5 - Question ouverte

De verbinding tussen een spier en het been noem je ...

Slide 6 - Question ouverte

pezen biceps
spaakbeen
biceps

Slide 7 - Question de remorquage

Slide 8 - Diapositive

Welke spier is vastgehecht aan het spaakbeen van de onderarm?
A
biceps
B
hamstring
C
quadriceps
D
monnikskapspier

Slide 9 - Quiz

Wat is het gevolg van het samentrekken van de biceps?
A
De arm zal zich strekken.
B
De arm zal zich buigen.
C
Er is geen gevolg.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

de pees
het bot
de spier
de spierbundel
de spiervezel
de spierfibrillen

Slide 22 - Question de remorquage

Slide 23 - Diapositive

Wat is de functie van de spierschede?
A
Transport van zuurstof naar de spiervezels.
B
Omhullen en beschermen van de spier.
C
Beweging van de spiervezels mogelijk maken.
D
Opname van voedingsstoffen.

Slide 24 - Quiz

Wat bevatten spiervezels?
A
spierbundels en sarcomeren
B
bundelscheidingen en bloedvaten
C
myosine- en actinefilamenten
D
meerdere celkernen en spierfibrillen

Slide 25 - Quiz

Waar vindt spierarbeid plaats?
A
tussen de actine- en myosinefilamenten
B
tussen de spiervezels
C
in de bloedvaten en zenuwen
D
in de spierschede

Slide 26 - Quiz

Wat vormt de herhalende eenheid van een spiervezel?
A
de spierschede
B
de bundelschede
C
de spierfibril
D
het sarcomeer

Slide 27 - Quiz

Rangschik de volgende structuren van groot naar klein:
1. spiervezel
2. spierschede
3. spierfibril
4. spierbundel

Slide 28 - Question ouverte

Slide 29 - Diapositive

myosinefilamenten
Z-plaat
Z-plaat
actinefilamenten
sarcomeer

Slide 30 - Question de remorquage

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Wat activeert een spier?
A
hormonen
B
zenuwimpuls
C
bloedstroom
D
zuurstofgas

Slide 33 - Quiz

Wat gebeurt er wanneer een spier samentrekt?
A
actine- en myosinefilamenten schuiven in elkaar.
B
de myosinefilamenten breken af
C
de zenuwimpuls stopt volledig
D
actinefilamenten lossen op

Slide 34 - Quiz

Welk filament hecht zich aan het andere tijdens spiercontractie?
A
zenuwvezels aan myosine
B
actine aan myosine
C
beide filamenten blijven apart
D
myosine aan actine

Slide 35 - Quiz

Welk effect heeft spiertraining op spierkracht?
A
Verhoogt het aantal zenuwimpulsen.
B
Vermindert het aantal spierfibrillen.
C
Vergroot het spiervolume door meer actine en myosine.
D
Verlaagt de aanmaak van spierweefsel.

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Diapositive

Wat gebeurt er wanneer de zenuwimpuls stopt?
A
De spier blijft samentrekken.
B
De myosinefilamenten hechten zich sterker aan actine.
C
Actine- en myosinefilamenten verdwijnen.
D
De actine- en myosinefilamenten schuiven uit elkaar en de spier ontspant.

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Diapositive

Waar wordt glycogeen opgeslagen?

Slide 40 - Question ouverte

Wat gebeurt er met glycogeen tijdens inspanning?
A
Het wordt omgezet in vet.
B
Het wordt direct verbrand zonder omzetting.
C
Het wordt opgeslagen in de lever.
D
Het wordt omgezet in glucose.

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Diapositive

Wat is nodig voor de verbranding van glucose in de spieren?

Slide 43 - Question ouverte

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Slide 46 - Diapositive

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

glad spierweefsel
dwarsgestreept spierweefsel
hartspierweefsel
willekeurige spieren
triceps
onwillekeurige spieren
bloedvaten
bloed rondpompen

Slide 49 - Question de remorquage