La classe du 8 juin

Le 8 juin: le programme, 40 minutes
Bijvoeglijke naamwoorden: 
(30 C + 31 A: regardez et écoutez)
On corrige les exercices 30 e, 31 b, c, d

Sur l'écran: 30 f! Wie maakt 0 fouten?????
Je kiest en legt uit waarom je dat woord kiest


1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Le 8 juin: le programme, 40 minutes
Bijvoeglijke naamwoorden: 
(30 C + 31 A: regardez et écoutez)
On corrige les exercices 30 e, 31 b, c, d

Sur l'écran: 30 f! Wie maakt 0 fouten?????
Je kiest en legt uit waarom je dat woord kiest


Slide 1 - Diapositive

Le 8 juin: la suite
32 a: écoutez et regardez

Faire: exercice 32 b + c, 33 a, b
17 g: check of je deze al deed en af hebt, maak deze
oefening anders af

Devoirs: avoir + être de rijtjes

Slide 2 - Diapositive

Qui n'a pas encore raconté son weekend?


Slide 3 - Diapositive

Verschil masculin - féminin
ik ben groot
ik ben klein
de hond is wit
de tafel is groen
Paul en Jacques zijn aardig en grappig (m/mv)
Sophie is verlegen
het huis is zwart




Slide 4 - Diapositive

ik klets - ik heb gekletst
timer
1:00

Slide 5 - Question ouverte

wij vieren - wij hebben gevierd
timer
1:00

Slide 6 - Question ouverte

zij eten - zij hebben gegeten
timer
1:00

Slide 7 - Question ouverte

jij zingt - jij hebt gezongen
timer
1:00

Slide 8 - Question ouverte

u vraagt - u hebt gevraagd
timer
1:00

Slide 9 - Question ouverte

wie, wat, waar, waarom
timer
1:00

Slide 10 - Question ouverte

avoir (présent = tegenwoordige tijd)
j' ai
tu as
il a (elle a, on a)
nous avons
vous avez
ils ont (elles ont)
https://www.youtube.com/watch?v=bOhGWm7uGcI

Slide 11 - Diapositive

les verbes en -er (1)
Alle werkwoorden op -er krijgen é 
in de passé composé! 
Dus: -r eraf en é ervoor in de plaats.

1. https://www.youtube.com/watch?v=yabNighjwcw
Start bij 3.00 



Slide 12 - Diapositive

Passé composé = vorm van avoir 

j' ai 
tu as
il a
nous avons
vous avez
ils ont
+ parlé (= passé composé)
(= verleden tijd)

parlé (gesproken)
parlé (gesproken) 
parlé (gesproken)
parlé (gesproken)
parlé (gesproken)
parlé (gesproken)

Slide 13 - Diapositive