Les Vragen maken

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 3

¿Qué vamos a hacer hoy?

Hoy vamos a practicar:  Preguntas(Vragen maken)

Practicar en grupos de 2, Opdracht 1: Zakelijk gesprek

Wat heb je nodig om een vraag te kunnen formuleren?

• Vraagwoorden
• Werkwoorden
• Onderwerpen

Vraagteken: (¿?)

Een belangrijk kenmerk van Spaanse vragen is het gebruik van een vraagteken (¿?) aan het begin en het einde van de vraag.

De belangrijkste vraagwoorden in het Spaans zijn

    ¿Qué? (Wat?)
    ¿Dónde? (Waar?)
    ¿Cuándo? (Wanneer?)
    ¿Por qué? (Waarom?)
    ¿Cómo? (Hoe?)
    ¿Cuántos? (Hoeveel?)

Werkwoorden

• Querer (¿Donde quieres comer? (waar wil je eten?)

• Estar (zijn)  (¿Estas cansado/a?)  (Ben je moe?)
  
• Tener (hebben) (¿Cuántos años tienes? (Hoe oud ben je)
  
• Hacer (Doen) (¿Qué haces en tu tiempo libre) (Wat doe je in je vrije tijd?)
  
• Gustar ¿Por qué te gusta bailar? (Waarom hou je van muziek?
  

Vraagwoorden en werkwoorden

¿Qué tipo de viaje está planeando?

    (Wat voor soort reis plant u?)

¿Dónde quiere abordar el autobús?

Yo quiero abordar en amsterdam

   

 (Waar wilt u opstappen in de bus?)

Donde quiero viajar?

Yo quiero viajar a barcelona.

¿Cuándo quiere iniciar su viaje?

    (Wanneer wilt u uw reis beginnen?)

Antwoord: Quiero iniciar mi viaje sabado

Of

Quiero iniciar mi viaje el sabado/ Yo quiero viajar el sabado

¿Por qué ha elegido estas fechas para su viaje?

    (Waarom hebt u deze datums gekozen voor uw reis?)

¿Cómo quiere pagar su billete?

    (Hoe wilt u voor uw kaartje betalen?)

Yo quiero pagar con Tarjeta de credito of Quiero pagar con/en effectivo

 ¿Cuánto equipaje planea/quiere llevar?

(Hoeveel bagage bent u van plan mee te nemen?)

¿Cuántos dias quiere viajar?

(Hoeveel dagen zou u willen reizen?)

Yo quiero viajar 10 dias.

Opdracht:

•    Stel vragen over de reisbehoefte (reisdagen, reistijden, plaats van bestemming, in- en uitstappen, duur van de reis, overstappen, etc.)

Vraag de klant wanneer hij/zij wilt reizen? (cuándo)

Vraag de klant hoeveel dagen hij/zij zou willen reizen? (cuántos)

Vraag de klant waar hij/zij naar toe wilt reizen? (dónde, que)

Opdracht 1: Zakelijk gesprek

Maak groepjes van 2!