Verwijzen (met antecedent)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

VERWIJZEN

GRAMMATICA H3 - BLZ. 92

Het en zijn verwijzen naar

1. mannelijke woorden
2. vrouwelijke woorden
3. onzijdige woorden
4. tweezijdige woorden

'Die' en 'deze' verwijzen naar;

1. onzijdige woorden
2. verkleinwoorden
3. mannelijke en vrouwelijke woorden
4. alleen mannelijke woorden

De woorden 'met wie', 'aan wie' en 'door wie' verwijzen naar...

1. dingen
2. personen

Verwijswoorden verwijzen...

1. naar iets wat eerder in de tekst genoemd is
2. naar iets wat later in de tekst genoemd wordt

Een verwijswoord kan verwijzen naar:

1. één woord
2. een paar woorden
3. antwoord A, B en D zijn goed
4. een hele zin

'Deze' en 'die' verwijzen naar...

1. De-woorden
2. Het-woorden

'Dit' en 'dat' verwijzen naar...

1. De-woorden
2. Het-woorden

Deze en dit verwijzen naar iets

1. wat veraf is
2. wat dichtbij is

Die en dat verwijzen naar iets wat

1. veraf is
2. dichtbij is

De verwijswoorden: "zij/ze, hun"
verwijzen naar....

1. 1 persoon of ding
2. meerdere personen of dingen

De volgende vragen:

Geef aan of het gegeven woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.

beleid

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

bok

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

feest

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

hypotheek

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

koe

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

muziek

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

prestatie

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

steward

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

studente

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

team

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

beleid

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

beleid

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

beleid

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

beleid

1. mannelijk
2. vrouwelijk
3. onzijdig

De volgende vragen:

Vul de juiste verwijswoorden in. 

Kies uit: hij, hem, zij, ze, haar, het, zijn

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen, stuurt ... al ... leden een brief.

1. ze, zijn
2. hij, zijn
3. hij, haar
4. ze, haar

Volgend jaar mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement.

1. haar
2. zijn
3. hem
4. het

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.

1. zijn, haar
2. zijn, hem
3. hem, haar
4. zij, hem

Toen dit bedrijf winst ging maken, gaf ... een flinke bonus aan ... werknemers.

1. hij, haar
2. zij, haar
3. het, zijn
4. hij, zijn

Als de politie meer vertrouwen wil, moet ... allochtone dienders aannemen.

1. ze
2. hij
3. zijn
4. haar