Grammar recap 3 K

Grammar recap
Unit 1: History
3eken
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar recap
Unit 1: History
3eken

Slide 1 - Diapositive

Grammar recap
In this test yourself, you will be asked questions about grammar, vocabulary and sentences of unit 1.
You are not allowed to use your book during this test yourself.
if you have questions, let your teacher know!

Slide 2 - Diapositive

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Als je het over nu wilt hebben.
B
Als je het over het verleden wilt hebben.
C
Als je het over de toekomst wilt hebben.
D
Wanneer je daar zin in hebt.

Slide 3 - Quiz

Wat geven de volgende woorden aan?
Last night, In 2015, This morning, When I was young.
A
Tijd
B
Wanneer er iets in het verleden is gebeurd.
C
Wanneer er iets in de toekomst gaat gebeuren.

Slide 4 - Quiz

Wat gebeurd er met de spelling van regelmatige woorden in de Past Simple?
A
Er komt een ED achter het woord.
B
Er komt een s achter het woord.
C
Er komt een es achter het woord.
D
Er gebeurd niks.

Slide 5 - Quiz

Welke zin is ontkennend?
A
I did play soccer.
B
Did you play soccer?
C
I didn't play soccer.
D
Have you ever played soccer?

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste Past Simple spelling van het woord study?
A
Studyed
B
Stud
C
Study
D
studied

Slide 7 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels en gebruik daarbij de Past Simple:
Gisteren heb ik een Netflix serie gekeken.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de juiste vertaling van het woord brand new?
A
Gloednieuw
B
Goud
C
Geschiedenis
D
Gemakkelijk

Slide 9 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
Look at my____ clothes! They were very expensive.
A
Brand new
B
Designer
C
Soldier
D
Torn

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je mode in het Engels?
A
Mode
B
Fashion
C
Pocket

Slide 11 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
This place has a lot of ___
A
Century
B
Easily
C
Durig
D
History

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van: It shows you a picture of the past.
A
Het laat je een plaatje van het verleden zien.
B
het laat je een plaatje van de toekomst zien.

Slide 13 - Quiz

Vertaal de zin naar het Engels:
Een tijdlijn is een lijn met foto's of tekeningen, datums of tekst.

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal de zin naar het Nederlands:
This is the top line of keys on most keyoards.

Slide 15 - Question ouverte

Waarvoor gebruik je who/which?
A
Om iets over het verleden te vertellen.
B
Als je specifieke informatie wilt vragen.
C
Als extra informatie wilt geven.

Slide 16 - Quiz

Wanneer gebruik je who?
A
Dieren en dingen
B
Bij personen

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je which?
A
Bij personen
B
Bij dieren en dingen

Slide 18 - Quiz

Gebruik je who of which in de volgende zin:
There are a lot of shoes ____ would you choose?
A
Who
B
Which

Slide 19 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin?
This sentence is very___.

A
Amazed
B
Worldwide
C
Complex
D
past

Slide 20 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van event?
A
Toets
B
Gebeurtenis
C
Netwerk
D
Touw

Slide 21 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van kraal?
A
Bead
B
British
C
Drawing
D
German

Slide 22 - Quiz

Welk woord past het beste in de zin?
The British army was ____.
A
Key
B
Amazed
C
Picture
D
University

Slide 23 - Quiz

Vertaal de zin naar het Nederlands:
Not many people know that the first computer was an abacus.

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal de zin naar het Engels:
Mensen gebruikten de computer toen om mee te rekenen.

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal de zin naar het Nederlands:
These first computers were so large that they filled a whole room

Slide 26 - Question ouverte

Betekenen much en many allebei veel?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quiz

Wanneer gebruik je Many?
A
Bij telbare woorden zoals teenagers.
B
Bij ontelbare woorden zoals money.

Slide 28 - Quiz

Wanneer gebruik je Much?
A
Bij telbare woorden zoals museums.
B
Bij ontelbare woorden zoals time.

Slide 29 - Quiz

Gebruik je much of many in de onderstaande zin?
I don't have ___ friends.
A
Much
B
many

Slide 30 - Quiz

Wat is de Nederlandse vertaling van Surprised?
A
Verast
B
Begrijpen
C
Presentatie
D
Creatief

Slide 31 - Quiz

Wat is de Engelse vertaling van het woord leeftijd?
A
Sweet
B
Truth
C
Teach
D
Age

Slide 32 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin?
In this country we have a lot of ____.
A
Freedom
B
Age
C
Statistics
D
Creative

Slide 33 - Quiz

Vertaal deze zin naar het Engels:
Charles Babbage vond een mechanische computer uit

Slide 34 - Question ouverte

Vertaal deze zin naar het Nederlands:
In 1971 Ray Tomlinson sent the first email.

Slide 35 - Question ouverte

Wanneer zet je A voor een woord?
A
Als je een medeklinker hoort.
B
Als je een klinker hoort.

Slide 36 - Quiz

Wanneer zet je AN voor een woord?
A
Als je een medeklinker hoort.
B
Als je een klinker hoort.

Slide 37 - Quiz

Bij welk woord staat de a/an verkeerd?
A
An apple
B
A hour
C
A house
D
A newspaper

Slide 38 - Quiz

Vertaal de zin naar het Engels:
Hij werd geboren in New York in 1938.

Slide 39 - Question ouverte

Wanneer gebruik je used to?
A
Als je iets wil vertellen over de toekomst.
B
Als je wilt vertellen over wat er vroeger altijd gebeurde.

Slide 40 - Quiz

Hoe gebruik je used to?
A
Used to + hele werkwoord.
B
Het hele werkwoord
C
used to + niks

Slide 41 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Can - _____ - Could
A
Can
B
Could

Slide 42 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
_____ - dug - dug
A
Dug
B
Dag
C
Dig

Slide 43 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
Began - Begin - ____
A
Began
B
Begin
C
Begun

Slide 44 - Quiz

The end
This was the test yourself. 
You now know what you need to practise or study.
If you have any questions, ask them!
Good luck with the test!

Slide 45 - Diapositive