Montag, den 21. März

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Hausaufgaben den 21. März

* leren: de Sprachmittel zinnen

*maken: oef 41 (het verschil tussen in, nach en zu weten)

42, 45 en 46

*overhoren *tekst begrijpend lezen *verschil in/nach/zu

Mag ik u iets vragen?

1. Mag ich Sie etwas fragen?
2. Darf ich Sie etwas fragen?
3. Mag ich Sie etwas vragen?
4. Darf ich Sie etwas vragen?

Waar moet ik overstappen?

1. Wo muss ich umsteigen?
2. Wo mus ich umsteigen?
3. Wo muss ich übersteigen?
4. Wo mus ich übersteigen?

Hoe kom ik naar het vliegveld?

1. Wie kom ich zum Flugfeld?
2. Wie komme ich zum Flugfeld?
3. Wie komm ich zum Flughafen?
4. Wie komme ich zum Flughafen?

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?

1. moeten
2. durven
3. mogen ( aardig vinden)
4. mogen ( toestemming hebben)

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.

1. muss
2. musst
3. müssen
4. müsst

Kies de juiste uitgang van een modaal werkwoord in de tegenwoordige tijd

1. -e, -est, -et, en, -et, -en
2. -, -st, -, -en, -et, -en
3. -e, -st, -t, -en, -t, -en
4. -, -st, -, -en, -t, -en

Wat is GEEN kenmerk van de verleden tijd van modale werkwoorden?

1. -st-en-t-en-uitgangen
2. -te, -test, -te, -ten, -tet, -ten
3. geen Umlaut
4. andere stamklinker in de ovt bij álle ww-vormen

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Wanneer gebruik je nou in, nach of zu, want het betekent alledrie hetzelfde.

Nach gebruik je bij aardrijkskundige namen en landen zonder lidwoord.

Bijv. Nach Spanien fahren

         Nach London fahren

         Nach Süden/links/rechts fahren

Vaste uitdrukking: Ich gehe nach Hause. / Ich komme nach Hause.

ZU

Zu gebruik je als je ergens naartoe gaat. Personen of gebouwen of plekken.

Bijv. Ich gehe zu meiner Großmutter. / Ich gehe zu Sylvia.

         Ich fahre zum =zu dem Bahnhof

         Wir fahren zur =zu der Arbeit.

Vaste uitdrukking: Ich bin zu Hause

          

IN

In gebruik je als je ergens ook naar binnen gaat of bij landen met lidwoord.

Bijv. Ich gehe ins=in das Kino

          Ich gehe in die Schweiz/Türkei/Niederlande

          Wir fahren in die Stadt.

Antwoorden oef 41

1. nach
2. in
3. in
4. in
5. nach
6. zu
7. zu
8. nach/zu

lezen tekst H

we lezen klassikaal tekst H Seite 122

antwoorden oef 42

1 Es gibt viel zu sehen.

2 Die / die Strecke ist nie langweilig.

3 Ich fahre nach Wiesbaden.

4 Wenn ich nach Frankfurt fahre, nehme ich den Zug.

5 Wie gehst du in die Schule, Ed?

6 Ich fahre mit dem Rad in die Schule, weil es gesund ist.

7 Ich fahre allein oder mit Freunden.

8 Sie fährt mit dem Rad nach Hause.

9 Wenn es regnet, fahre ich mit dem Bus.     10 Ich bin ungefähr 20 / zwanzig Minuten unterwegs.

antwoorden oef 45

Aktuelle Nachricht: Felix und seine Freunde entscheiden sich (beslissen), eine Reise quer durch Deutschland zu machen. Ihr Ziel (doel): Schloss Neuschwanstein. Ob die Tour anstrengend (inspannend) wird? Absolut! Sie fahren nämlich die ganze Strecke (route) mit dem Longboard. Ihre Fans können die Longboarder mit dem Fahrrad oder (of) mit dem Board begleiten. Gefährlich? Keine Angst – sie fahren nur sichere (veilige) Fahrradstrecken.

antwoorden oef 46

1 Disney werd door het kasteel geïnspireerd, je ziet het in zijn films en logo.

2 Koning Lodewijk de II liet een kasteel bouwen dat er uitziet als een middeleeuws kasteel. Hij wilde in het kasteel alleen zijn en dromen.

3 Het woord Märchenschloss betekent sprookjeskasteel.

Hausaufgaben 

Als oef 44 van de tekst nog niet af is dan ga je dat nog maken voor morgen en oefen in woots de luistertoets die deze week open staat.