3.3: Geloven en weten

3.3: Geloven en weten
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

3.3: Geloven en weten

Slide 1 - Diapositive

Deze les: 
  • Bespreken opdrachten uit het huiswerk
  • afsluiting 3.2: hoe goed ken je de bestuursvormen? 
  • 3.3: De Griekse godsdienst
  • 3.3: Griekse wetenschap en filosofie
  • aan de slag met opdrachten.

Slide 2 - Diapositive

Aan het einde van deze les:
... kun je uitleggen wat voor soort godsdienst de Grieken hadden en hoe de Grieken hun goden vereerden.
... kun je uitleggen dat de Grieken een culturele eenheid waren.
... kun je uitleggen hoe de Grieken zelf gingen nadenken.
... kun je in je eigen woorden uitleggen wat de begrippen: filosofie, orakel, wetenschap en tempel betekenen.

Slide 3 - Diapositive

Afsluiting 3.2:
Controle: Hoe goed ken je de verschillende bestuursvormen?
Bespreken huiswerkopdrachten

Slide 4 - Diapositive

Onafhankelijk
Tiran

Democratie

Aristocratie

De Grieken bestuurden en beslisten over zichzelf
Een regering met een groep aanzienlijke mensen
Het systeem waarbij het volk (deel) beslistt
Iemand, die op een onwettige manier de alleenheerschappij krijgt

Slide 5 - Question de remorquage

a.Welk kenmerk van de monarchie noemde Otanes?
b. Welk standpunt had Otanes over de monarchie? Leg je antwoord uit

Slide 6 - Question ouverte

d. Over welke bestuursvorm gaat de bron?
e.Welk standpunt had Plato over deze bestuursvorm? Leg je antwoord uit.

Slide 7 - Question ouverte

3.3: Geloven en maken
in deze paragraaf leer je:
  • Hoe belangrijk goden waren in het leven van de Grieken.
  • Welke culturele eenheid er was onder de Grieken.
  • Hoe Griekse wetenschappers gingen denken en onderzoeken.
Kenmerkend aspect: burgerschap en wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat.

Slide 8 - Diapositive

Goden en Mensen
De Grieken hadden Polytheistische godsdienst. Net als de Egyptenaren geloofden de Grieken in meerdere goden. 

Voor elk (natuurs)verschijnsel was een god
Poseidon --> God van de zee
Aphrodite --> Godin van de liefde 

Slide 9 - Diapositive

Goden en mensen:
Om de goden tevreden te houden bouwden de Grieken tempels en organiseerden ze sportwedstrijden. Ook vroegen de Grieken vaak advies aan de goden in een Orakel

Slide 10 - Diapositive

Tempels en orakels
Orakel: plaats waar je de goden om advies kunt vragen.
tempel: gebouw waar je de goden kunt vereren. (bijv. door te offeren op het altaar)


Slide 11 - Diapositive

Culturele Eenheid
De Grieken vonden zichzelf heel wat. Andere culturen die geen Grieks sprak werden barbaren genoemd. 

Ook al waren de Griekse stadstaten onafhankelijk en verschillend, de Grieken voelden zich toch één volk. 
Ze spraken dezelfde taal, aanbeden dezelfde goden en hadden hetzelfde schrift. 

Slide 12 - Diapositive

Zeus de Oppergod
Diana de Godin van de jacht en natuur
Poseidon God van de zee
Dionysus God van de wijn

Slide 13 - Question de remorquage

Onderzoekers en Denkers
Door logisch nadenken en onderzoek te doen proberen de Grieken natuursverschijnselen te verklaren. 

De Grieken noemen deze wetenschappers Filosofen . 
Filosofie: alle wetenschappen in de tijd van de Grieken

Slide 14 - Diapositive

Liefde voor de wetenschap:
  • Grieken willen de wereld om zich heen verklaren.
  • In mythen vinden ze niet alle antwoorden.
  • heel precies dingen bestuderen en goed nadenken.
  • wetenschap

Slide 15 - Diapositive

Liefde voor de wijsheid:

  • Nadenken over grote levensvragen.
  • Filosofie : vriend (filos) van de wijsheid (sofia)
  • Sokrates, Plato, Arestoteles.


Filosofie: alle wetenschappen in de tijd van de Grieken

Slide 16 - Diapositive

0

Slide 17 - Vidéo

voorbeeld van filosofisch denken:

Slide 18 - Diapositive

Wie red je?
A
1 persoon?
B
5 personen

Slide 19 - Quiz

Stel er ligt iemand in het ziekenhuis, die op een gebroken been na gezond is. Zijn organen kunnen echter 5 mensen hun leven redden offer je deze persoon op voor de vijf anderen?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Aan de slag:
Lees de tekst van paragraaf 3.3 en maak daarna de volgende opdrachten: 3, 4, 6, 8

Slide 21 - Diapositive