lezen H1.3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Wat gaan we doen?

• 10 min. lezen
• Spreekwoord
• Uitleg over manieren van lezen
• Aan het werk
• Stellingen - waar of niet waar

Het achter de ellebogen hebben.

Het achter de ellebogen hebben.

achterbaks zijn, stiekem zijn

Doelen voor deze week

Je leert:

• de manieren van lezen;
  
• hoe je het onderwerp van een tekst vindt;
• de signaalwoorden die een opsomming aangeven;
  
• leer je hoe je de deelonderwerpen van een tekst vindt.

Manieren van lezen

Hoe je een tekst leest, hangt af van je doel: wat wil je weten?

Vandaag bekijken we de volgende manieren:

- verkennend lezen

- nauwkeurig lezen

- zoekend lezen

- studerend lezen (alleen KGT)

Verkennend lezen

Voordat je de tekst echt gaat lezen, bekijk je de tekst. Je komt dan al veel over de tekst te weten. 

• Lees de titel en de tussenkopjes
• Lees de inleiding en het slot
• Lees de woorden die vet of schuingedrukt staan
• Bekijk de plaatjes
• Lees de informatie onder de tekst (de bron)

Nauwkeurig lezen

Je gebruikt nauwkeurig lezen als je précies wilt weten wat er in de tekst staat. 

Je leest de tekst aandachtig, zin voor zin.

Zoekend lezen

 In een tekst zoeken naar het antwoord op een vraag. 

Je zoekt bijvoorbeeld de ingrediënten die je nodig hebt voor een cake of je kijkt in het wedstrijdschema om te zien hoe laat jouw team moet spelen.

KGT: studerend lezen

Een tekst lezen om de informatie te onthouden.

Je leert bijvoorbeeld Engelse woordjes, omdat je een overhoring krijgt.

Wat is het doel van verkennend lezen?

1. erachter komen hoe lang de tekst is
2. erachter komen wat voor tekst het is en waar de tekst over gaat
3. erachter komen of je de tekst leuk vindt

Waar kijk je naar als je verkennend leest?

Wanneer gebruik je studerend lezen?

1. Als je precies wilt weten wat in de tekst staat.
2. Als je woordjes moet leren voor Frans.

Hoe kun je nauwkeurig lezen?

1. Je leest aandachtig, zin voor zin
2. Je scant de tekst en leest de eerste en laatste alinea
3. Je leest de titel en de tussenkopjes

Aan de slag

BK: opdracht 1 t/m 8 (blz. 21 - 24)

KGT: opdracht 1 t/m 9 (blz. 25 - 31)

8 min. in stilte, daarna mag je overleggen.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Stellingen

Staan = waar

Zitten = niet waar

1. Zoekend lezen gebruik je om een antwoord op een vraag te vinden.

2. Nauwkeurig lezen gebruik je om erachter te komen wat voor soort tekst het is.

3. Ik ken alle drie de manieren van lezen en kan deze uitleggen.

Wat gaan we doen?

• 10 min. lezen
• Spreekwoord
• Huiswerk controleren
• Inloggen online methode
• Uitleg over onderwerp en deelonderwerpen
• Aan het werk

Onder de knie krijgen 

Onder de knie krijgen 

= dat je iets steeds beter begrijpt, of dat een bepaalde vaardigheid je steeds beter afgaat

Huiswerk controleren

Leg je huiswerk open op tafel.

Inloggen online methode

Doelen voor deze week

Je leert:

• de manieren van lezen;
  
• hoe je het onderwerp van een tekst vindt;
• leer je hoe je de deelonderwerpen van een tekst vindt;
• de signaalwoorden die een opsomming aangeven.

Welke vraag stel je jezelf om het onderwerp te vinden?

Om het onderwerp van een tekst te vinden, lees je de tekst verkennend.

1. waar
2. niet waar

Hoe noem je een alinea die over een deel van het onderwerp gaat?

Hoe heet een kleine titel boven een deelonderwerp?

1. mini titel
2. (tussen)kopje
3. alineatitel

Aan de slag (h1.3)

BK: opdracht 9 t/m 17 (blz. 25 - 30)

KGT: opdracht 11 t/m 20 (blz. 31 - 36) (havo +10)

8 min. in stilte, daarna mag je overleggen.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Wat gaan we doen?

• 10 min. lezen
• Spreekwoord
• Uitleg over signaalwoorden
• Aan het werk

Ergens zijn pet voor afnemen.

Ergens zijn pet voor afnemen.

= ergens respect voor hebben

Kennen/kunnen

BK: Je kent signaalwoorden bij het tekstverband opsomming 

KGT: Je kent signaalwoorden bij de tekstverbanden opsomming, tijdsvolgorde en tegenstelling

Wat zijn signaalwoorden ook alweer?

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij?

 Welk woord hoort op het stippellijntje?

 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  

 zinnen en alinea’s.

 

1. leestekens
2. teksten
3. verbanden
4. regels

 Hoe noem je woorden die wijzen op een 

 verband tussen zinnen of alinea’s?

1. trefwoorden
2. synoniemen
3. signaalwoorden
4. uitdrukkingen

Aan de slag (h1.3)

BK: opdracht 18 t/m 23 (blz. 30 - 33)

KGT: opdracht 21 t/m 25 (blz. 36 - 40)

8 min. in stilte, daarna mag je overleggen.

Klaar? Lezen in je leesboek.

Waar = staan

Niet waar = zitten

1. ten eerste' is een signaalwoord van het tekstverband opsomming.

2. tekstverbanden zijn alleen verbanden tussen woorden en zinnen.

Wat gaan we doen?

• 10 min. lezen
• Spreekwoord
• Korte herhaling
• Aan het werk + huiswerk controlen

Wat in het vat zit, verzuurt niet.

Wat in het vat zit, verzuurt niet.

= het blijft bewaard en kan later gebruikt worden

Lezen H1.3

- Manieren van lezen (leesstrategieën)

- Onderwerp en deelonderwerp

- Opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde (KGT)

Aan de slag (h1.3)

Maken (alle niveaus): Test Jezelf H1.

10 min. in stilte. Je maakt de opdracht voor jezelf!

Klaar? Lezen in je leesboek.