.... is de ruilwaarde van een goed of dienst uitgedrukt in een rekeneenheid
A
plaats
B
prijs
C
product
D
promotie
1 / 32
suivant
Slide 1: Quiz
CommunicatieMBOStudiejaar 1
Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs.
Éléments de cette leçon
.... is de ruilwaarde van een goed of dienst uitgedrukt in een rekeneenheid
A
plaats
B
prijs
C
product
D
promotie
Slide 1 - Quiz
Wat is de formule van elasticiteit?
Slide 2 - Question ouverte
Waar is Ev de afkorting van?
Slide 3 - Question ouverte
Waarom kom je bijna nooit uit op positieve prijselasticiteit?
A
Meestal gaan mensen minder kopen als de prijs stijgt
B
Als de prijs stijgt is er minder aanbod door de verkoper
C
Producten zijn bijna nooit zo duur dat de prijselasticiteit boven de 0 uitkomt
Slide 4 - Quiz
Wat zijn inferieure producten?
Slide 5 - Question ouverte
De inkomenselasticiteit is meestal
A
Positief
B
Negatief
Slide 6 - Quiz
Wat zijn luxe goederen?
Slide 7 - Question ouverte
.... is de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product in relatie tot de procentuele verandering van de prijs van een ander product.
A
Kruiselasticiteit
B
Inkomenselasticiteit
C
Prijs
D
Prijselasticiteit
Slide 8 - Quiz
Hoe bereken je de procentuele verandering van elasticiteit?
Slide 9 - Question ouverte
Op welk vlak concurreer je bij me-too pricing?
A
op basis van prijs
B
op basis van kwaliteit
C
op basis van hoe je het aanbiedt
Slide 10 - Quiz
Bij welke soort pricing komt een prijzenoorlog voor?
A
stay-out pricing
B
me-too pricing
C
put-out pricing
D
backward pricing
Slide 11 - Quiz
Wat is de rol van internet bij het vaststellen van de prijs?
A
prijzen onderzoeken en vergelijken
B
kennis op doen naar de kwaliteit van een product
C
contact leggen met andere gebruikers
Slide 12 - Quiz
Wanneer heb je geen directe concurrenten op de markt?
A
Als je marktleider bent
B
Wanneer je een geheel nieuw product in de markt zet
C
Wanneer een bestaand product wordt vernieuwd
Slide 13 - Quiz
Wat houdt de verkoopprijs in?
Slide 14 - Question ouverte
Hoeveel manieren zijn er om tot een koste georiënteerde prijsstelling te komen?
A
Alleen target pricing
B
Target pricing en cost plus pricing
C
target pricing, cost plus pricing en prijsdifferentiatie
Slide 15 - Quiz
Wanneer gebruik je cost-plus pricing?
Slide 16 - Question ouverte
Wat wordt er bedoeld met distributie intensiteit?
Slide 17 - Question ouverte
Welke 3 vormen van distributie-intensiteit zijn er?
Slide 18 - Question ouverte
Wat is een direct distributiekanaal? en wat zijn hier de nadelen van?
Slide 19 - Question ouverte
Wat is multi-channeling?
Slide 20 - Question ouverte
Wat is cross-channeling in distributie?
Slide 21 - Question ouverte
Wat is een jobber?
Slide 22 - Question ouverte
Noem 2 zelfbedieningsgroothandels
Slide 23 - Question ouverte
Wat is een verdienmodel/business model?
Slide 24 - Question ouverte
Welk antwoord is geen verdienmodel?
Slide 25 - Question ouverte
Welk antwoord is geen verdienmodel?
A
Pioneermodel
B
Veilingmodel
C
Instapmodel
D
Yield model
Slide 26 - Quiz
Wat is een veilingmodel?
Slide 27 - Question ouverte
Wat klopt niet in deze zin: 'De functies bestellen, promotie en risico dragen horen bij elkaar'
A
bestellen
B
promotie
C
risico dragen
Slide 28 - Quiz
Wat is de bedoeling van de push-strategie
A
je geeft zoveel mogelijk korting
B
je zorgt ervoor dat de verkoop makkelijker en aantrekkelijker wordt
C
je geeft het verkooppunt de promotiemiddelen zodat ze jouw product beter kunnen verkopen.
Slide 29 - Quiz
Wat betekent de pull strategie
A
je trekt zoveel mogelijk klanten
B
de fabrikant richt zich rechtstreeks op de klant
C
de fabrikant deelt promotiemiddelen uit aan verkooppunten
Slide 30 - Quiz
Wat is het grootste verschil tussen intensieve distributie en exclusieve distributie?