4.2 lezen 2hv

4.2 lezen
activerende tekst
beeld en opmaak
tekstverbanden
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

4.2 lezen
activerende tekst
beeld en opmaak
tekstverbanden

Slide 1 - Diapositive

  • tekstdoel: activeren
  • tekstsoort: activerende tekst
  • tekstvorm: advertentie, affiche, folder, uitnodiging...

Slide 2 - Diapositive

beeld en opmaak
ook wel: lay-out

en de functies van reclame.

Slide 3 - Diapositive

ideële reclame
Reclame voor een maatschappelijk doel.

ideëel: wat te maken heeft  met het 
bereiken van idealen (wat je graag wil bereiken).

Kortom, de makers willen met de reclame 
het gedrag van mensen beïnvloeden

Slide 4 - Diapositive

commerciële reclame
Commercieel is een woord dat 
gebruikt wordt bij personen, 
bedrijven en/of overheden die 
als doel hebben winst te maken. 

Kortom, reclame om vooral (veel) 
   geld  te verdienen. 


Slide 5 - Diapositive

ideële reclame
- reclame voor een maatschappelijk doel.


Slide 6 - Diapositive

ideële reclame
- reclame voor een maatschappelijk doel.


Slide 7 - Diapositive

commerciële 
reclame

- reclame om vooral (veel) geld
   te verdienen. 


Slide 8 - Diapositive

functies van beelden in teksten:
  • aandacht trekken
  • illustreren
  • voorbeeld geven
  • informatie aan de tekst toevoegen 

Slide 9 - Diapositive

Bekijk de advertentie

Slide 10 - Diapositive

Was de vorige dia een vorm van commerciële of ideële reclame?
A
commerciële
B
ideële

Slide 11 - Quiz

Bekijk de advertentie

Slide 12 - Diapositive

Was de vorige dia een vorm van commerciële of ideële reclame?
A
commerciële
B
ideële

Slide 13 - Quiz

teksverband middel/doel
signaalwoorden: om te, met als doel, waarmee, daarmee....
voorbeeld: 
Ze heeft bijles genomen om goed te kunnen scoren in de volgende toetsweek.

Slide 14 - Diapositive

tekstverband voorwaardelijk
signaalwoorden: als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als....
voorbeeld:
Als je nu goed meedoet, krijg je straks een beloning

Slide 15 - Diapositive

intussen
A
concluderend verband
B
middel/doel verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 16 - Quiz

hieruit volgt
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 17 - Quiz

daarmee
A
concluderend verband
B
middel/doel verband
C
voorwaardelijk verband
D
uitleggend verband

Slide 18 - Quiz

tenzij
A
concluderend verband
B
middel/doel verband
C
voorwaardelijk verband
D
uitleggend verband

Slide 19 - Quiz

Succes met de weektaak!

Slide 20 - Diapositive