Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?
Slide 4 - Question ouverte
Waar denk je aan bij beeldspraak?
Slide 5 - Carte mentale
De scherpe geur van gember is heerlijk!
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie
Slide 6 - Quiz
Wat is een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks
Slide 7 - Quiz
Christines heldere ogen, fijn kristal, schitterden in de lage avondzon.
A
asyndetische vergelijking
B
synesthesie
Slide 8 - Quiz
Understatement
Bij een understatement wordt iets op een spottende manier verkleind of verzwakt. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot.
Bill Gates heeft een aardig zakcentje verdiend met zijn computers.
Slide 9 - Diapositive
Eufemisme
als je iets wat niet prettig of niet netjes is, op een verzachtende/ verbloemende/ nette manier onder woorden brengt.
Hoe is het met uw stoelgang?’, informeerde de dokter.
Door werkzaamheden heeft u wat extra reistijd naar Amsterdam.
Slide 10 - Diapositive
Litotes
Met een ontkenning/verkleinwoord zwak je iets schijnbaar af, maar daarmee laat je het des te sterker uit komen! Verschil met understatement = de ontkenning.
De hoofdprijs in de loterij winnen, dat zou ik niet vervelend vinden.
Ik vond dat vijfsterrendiner niet vies.
Slide 11 - Diapositive
Hyperbool
Bij een hyperbool wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt. Je gebruikt een hyperbool om iets te laten opvallen.
Ik heb een eeuw staan wachten. Ik ben in een seconde terug.
Slide 12 - Diapositive
Hij heeft een glaasje jenever teveel op.
Hyperbool of understatement?
A
hyperbool
B
understatement
Slide 13 - Quiz
Ik heb van de zenuwen geen oog dicht gedaan.
hyperbool of understatement?
A
hyperbool
B
understatement
Slide 14 - Quiz
Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?
'Een leuk karretje', zei Hetty toen ze de Jaguar van Felix zag.
A
eufemisme
B
understatement
C
hyperbool
D
climax
Slide 15 - Quiz
Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?
Helaas moest Kees zijn oude hond Willem laten inslapen.
A
eufemisme
B
understatement
C
hyperbool
Slide 16 - Quiz
Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?
Mijn vriend is bepaald niet dom.
A
eufemisme
B
litotes
Slide 17 - Quiz
Prolepsis
Prolepsis: Bij een prolepsis wordt een woord of woordgroep helemaal voor in de zin geplaatst waardoor er de nadruk op valt.
Die Nederlandse grammatica, daar word ik zo moe van! Pizza, daar kan ik er elke dag wel drie van op…
Slide 18 - Diapositive
Repetitio
de eenvoudigste vorm van een enumeratie.
Uur na uur zagen we hetzelfde tijdens de rit.
Slide 19 - Diapositive
Enumeratie
een opsomming die wordt gebruikt om iets te benadrukken.
Ik zag urenlang alleen maar heuvels, bomen en geiten.
Slide 20 - Diapositive
Is de uitspraak waar of niet waar? Een repetitio bestaat uit een opsomming van drie onderdelen.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Antithese
Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen.
In een politieserie heb je altijd de goedaardige agent en zijn strenge collega
Slide 22 - Diapositive
Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie die niet lijkt te kloppen. Als je er dan nog eens over nadenkt, blijkt het toch wel mogelijk te zijn.
Schrijven is de kunst van het schrappen. Weinig alcohol kan te veel zijn. Alleen samen krijgen we corona onder controle.
Slide 23 - Diapositive
Antithese of paradox? Hij zei dat hij zichzelf heel succesvol, goed, knap en bescheiden vond.
A
Antithese
B
Paradox
Slide 24 - Quiz
Antithese of paradox? Zij steunen elkaar door dik en dun.
A
Antithese
B
Paradox
Slide 25 - Quiz
Analyseer 'Het hart van Rotterdam' op alle stijlfiguren (p.22-24) tot de paradox
timer
20:00
Slide 26 - Question ouverte
Retorische vraag
een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Het antwoord zit namelijk in de vraag opgesloten.
Liggen we hier niet lekker in de zon?
Slide 27 - Diapositive
Woordspeling
Een woordspeling gebruik je om een grappig effect te bereiken. Bij een woordspeling worden één of meer woorden in twee betekenissen tegelijk gebruikt.
Drink met maten, nooit alleen.
Slide 28 - Diapositive
Sarcasme
Slide 29 - Diapositive
Cynisme
Slide 30 - Diapositive
Ironie
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Analyseer 'Sonnet van de nieuwe zomers' op rijm, beeldspraak en stijlfiguren
Slide 33 - Question ouverte
Slide 34 - Diapositive
Slide 35 - Diapositive
Wat wil je in de komende lessen verder uitgelegd krijgen?