Stijlfiguren

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Waar denk je aan bij beeldspraak?

Slide 3 - Carte mentale

De scherpe geur van gember is heerlijk!
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie

Slide 4 - Quiz

Wat is een metafoor?
A
Mijn opa rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Wie wil nou de vriendin zijn van zo'n taart

Slide 5 - Quiz

Christines heldere ogen, fijn kristal, schitterden in de lage avondzon.
A
asyndetische vergelijking
B
synesthesie

Slide 6 - Quiz

Understatement
Bij een understatement wordt iets op een spottende manier verkleind of verzwakt. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot.

Bill Gates heeft een aardig zakcentje verdiend met zijn computers.

Slide 7 - Diapositive

Eufemisme
als je iets wat niet prettig of niet netjes is, op een verzachtende/ verbloemende/ nette manier onder woorden brengt.
 
Hoe is het met uw stoelgang?’, informeerde de dokter.
Door werkzaamheden heeft u wat extra reistijd naar Amsterdam.

Slide 8 - Diapositive

Litotes
Met een ontkenning/verkleinwoord zwak je iets schijnbaar af, maar daarmee laat je het des te sterker uit komen! Verschil met understatement = de ontkenning.
 
De hoofdprijs in de loterij winnen, dat zou ik niet vervelend vinden.
Ik vond dat vijfsterrendiner niet vies.

Slide 9 - Diapositive

Hyperbool
Bij een hyperbool wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt. Je gebruikt een hyperbool om iets te laten opvallen.

Ik heb een eeuw staan wachten.
Ik ben in een seconde terug.

Slide 10 - Diapositive


Hij heeft een glaasje jenever teveel op.
Hyperbool of understatement?
A
hyperbool
B
understatement

Slide 11 - Quiz


Ik heb van de zenuwen geen oog dicht gedaan.
hyperbool of understatement?
A
hyperbool
B
understatement

Slide 12 - Quiz

Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?

'Een leuk karretje', zei Hetty toen ze de Jaguar van Felix zag.
A
eufemisme
B
understatement
C
hyperbool
D
climax

Slide 13 - Quiz

Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?

Helaas moest Kees zijn oude hond Willem laten inslapen.
A
eufemisme
B
understatement
C
hyperbool

Slide 14 - Quiz

Van welk stijlfiguur wordt hier gebruik gemaakt?

Mijn vriend is bepaald niet dom.
A
eufemisme
B
litotes

Slide 15 - Quiz

Verzin zelf voorbeelden van litotes, hyperbool, eufemisme & understatement

Slide 16 - Question ouverte

Prolepsis
Prolepsis: Bij een prolepsis wordt een woord of woordgroep helemaal voor in de zin geplaatst waardoor er de nadruk op valt.

Die Nederlandse grammatica, daar word ik zo moe van!
Pizza, daar kan ik er elke dag wel drie van op…

Slide 17 - Diapositive

Anticipatie
Anticipatie is het omgekeerde van prolepsis. De zaak waar het om draait zet je achter in de zin. Met verwijswoorden maak je de lezer nieuwsgierig naar wat je uiteindelijk gaat noemen.


Voorbeeld: - We zijn allemaal met hem opgegroeid, iedereen heeft er als kind wel één gehad, maar slechts weinigen weten waar hij oorspronkelijk vandaan komt: de teddybeer.

Slide 18 - Diapositive

Anafoor
De herhaling van een woord(groep) aan het begin van twee of meer opeenvolgende regels of zinnen.
Ik houd van het proza, dat op mij toedruist, op mij aanraast, op mij neerdondert in een stormende stortvloed van passie. Ik houd van het proza, dat onbewegelijk en ontzaglijk is als bergruggen.

Slide 19 - Diapositive

Repetitio
de eenvoudigste vorm van een enumeratie.

Uur na uur zagen we hetzelfde tijdens de rit.

Slide 20 - Diapositive

Enumeratie
een opsomming die wordt gebruikt om iets te benadrukken.

Ik zag urenlang alleen maar heuvels, bomen en geiten.

Slide 21 - Diapositive

Drieslag
Een drieslag is een opsomming van drie zaken die de kernboodschap goed kunnen versterken.
“Met dit voorstel verminderen we onze kosten, stijgt onze winst en kunnen we de concurrentie beter aan dan ooit!”


Slide 22 - Diapositive

Climax
Een reeks woorden die in betekenis steeds sterker worden.

 Bijvoorbeeld: Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.

Slide 23 - Diapositive

Omgekeerde climax
De onderdelen van een opsomming nemen in kracht af.

 Voorbeeld: De officieren, de onderofficieren, de korporaals en zelfs de gewonde soldaten kwamen in opstand.

 Voorbeeld: Color Reus, wast een berg en kost een beetje.

Slide 24 - Diapositive

Is de uitspraak waar of niet waar?
Een repetitio bestaat uit een opsomming van drie onderdelen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Antithese
Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen.

In een politieserie heb je altijd de goedaardige agent en zijn onaardige collega

Slide 26 - Diapositive

Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie die niet lijkt te kloppen. Als je er dan nog eens over nadenkt, blijkt het toch wel mogelijk te zijn.

Schrijven is de kunst van het schrappen.
Weinig alcohol kan te veel zijn.
Alleen samen krijgen we corona onder controle.

Slide 27 - Diapositive

Oxymoron
Een oxymoron is een bijzondere vorm van een tegenstelling (antithese). Het is een stijlfiguur waarbij twee elkaar uitsluitende begrippen worden gecombineerd tot één begrip. Vb: oud nieuws, een echte imitatie, oorverdovende stilte.

Slide 28 - Diapositive

Chiasme
Twee woorden worden in omgekeerde volgorde herhaald. Ze zijn precies hetzelfde óf ze lijken op elkaar. Chiasme betekent kruisstelling en komt van de Griekse letter Chi, ofwel X.
“Dames en heren,
  jongens en meisjes”.
Zet een X of een kruis tussen twee regels en je ziet dat de omkeringen met elkaar zijn verbonden.

Slide 29 - Diapositive

Antithese of paradox?
Hij zei dat hij zichzelf heel succesvol, goed, knap en bescheiden vond.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 30 - Quiz

Antithese of paradox?
Zij steunen elkaar door dik en dun.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 31 - Quiz

Analyseer 'Het sonnet van de nieuwe zomers' op rijm, stijlfiguren (tot waar je het kent) en beeldspraak (p.22-24)
timer
20:00

Slide 32 - Question ouverte

Retorische vraag
een vraag waarop je geen antwoord verwacht. Het antwoord zit namelijk in de vraag opgesloten.

Liggen we hier niet lekker in de zon?

Slide 33 - Diapositive

Woordspeling
Een woordspeling gebruik je om een grappig effect te bereiken. Bij een woordspeling worden één of meer woorden in twee betekenissen tegelijk gebruikt.

Drink met maten, nooit alleen.

Slide 34 - Diapositive

Sarcasme
Bijtende spot

Slide 35 - Diapositive

Cynisme
Zwartgallige levenshouding waarbij je het geloof in de goedheid van de mens verloren bent

Slide 36 - Diapositive

Ironie
Milde spot

Slide 37 - Diapositive

Allusie
Stijlfiguur om een belezen indruk te maken. Verwijzing naar een bekend persoon, bekende gebeurtenis of bekend boek.

Slide 38 - Diapositive

Deel een nummer dat je met de klas zou willen analyseren

Slide 39 - Question ouverte

Analyseer dit nummer op rijm, beeldspraak en stijlfiguren

Slide 40 - Question ouverte

Wat wil je in de komende lessen verder uitgelegd krijgen?

Slide 41 - Question ouverte