2e Gyges wordt koning

vertaalhulp G&K tekst 2e
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

vertaalhulp G&K tekst 2e

Slide 1 - Diapositive

r. 1-4
de pv in de bijzin is ἤρτυσαν, de pv in de hoofdzin is εἵπετο 
(...........
....)

Slide 2 - Diapositive

In welke vorm staat ἤρτυσαν?
A
3e ev ind aor A
B
3e mv ind aor A
C
acc ev v ptc prae A
D
acc ev v ptc aor A

Slide 3 - Quiz

ἤρτυσαν 
ἤ = augment ε + ἀ, ἐ of ἠ
Van welk  werkwoord komt ἤρτυσαν dus?
ἀρτυω, ἐρτυω of ἠρτυω


Slide 4 - Diapositive

Wie zijn het (ingesloten) onderwerp bij ἤρτυσαν?
A
Gyges en Kandaules
B
Kandaules en zijn vrouw
C
de vrouw en haar slaven
D
Gyges en de vrouw

Slide 5 - Quiz

νυκτὸς γενομένης
Welke constructie is dit?

Slide 6 - Question ouverte

In welke tijd staat γενομένης?
A
praesens
B
aoristus
C
perfectum
D
futurum

Slide 7 - Quiz

Met welk voegwoord vertaal je deze constructie dus?

Slide 8 - Question ouverte

r. 1-4 deel 1
de pv in de bijzin is ἤρτυσαν, de pv in de hoofdzin is εἵπετο 
(...........
....)

Slide 9 - Diapositive

εἵπετο 
Bij sommige werkwoorden trekt het augment en de beginklinker anders 
(dus niet: augment ε +  ε = η)
maar augment ε + ε = ει
Van welk werkwoord komt εἵπετο dus?





Slide 10 - Diapositive

In welke tijd staat εἵπετο?
A
imperfectum
B
aoristus
C
perfectum
D
plusquam perfectum

Slide 11 - Quiz

Wie is het (ingesloten) onderwerp van εἵπετο?
A
Gyges
B
Kandaules
C
de vrouw van Kandaules
D
een slaaf

Slide 12 - Quiz

ἑπομαι heeft geen LV, maar een aanvulling in de:
A
gen
B
dat
C
acc
D
abl

Slide 13 - Quiz

r. 2-4 deel 2
Dit zijn de drie hoofdzinnen met de pv's: 
1. ἐμετίετο 
2. ἦν 
3. ἔδεε 
 

Slide 14 - Diapositive

r. 2-4 deel 2
Dit zijn drie hoofdzinnen met de pv's: 
1. ἐμετίετο : zie aantekening voor betekenis + T8
ἐμετίετο: = ἐμεθίετο 

 

Slide 15 - Diapositive

In welke tijd staat ἐμετίετο?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
perfectum

Slide 16 - Quiz

r. 2-4 deel 2
2. ἦν 

 

Slide 17 - Diapositive

ἦν gaat hier met een:
A
ND
B
BwB
C
dativus

Slide 18 - Quiz

r. 2-4 deel 2
2. ἦν (aan hem is geen enkele = hij....)

 

Slide 19 - Diapositive

r. 2-4 deel 2
3. ἔδεε = ἔδει 
 

Slide 20 - Diapositive

In welke tijd staat ἔδεε?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
perfectum

Slide 21 - Quiz

ἔδεε +?
A
LV
B
inf
C
ACI
D
ptc

Slide 22 - Quiz

Welke vorm is ἀπολωλέναι van ἀπόλλυμαι?
A
nom mv v ptc aor
B
nom mv v ptc perf
C
inf aor
D
inf perf

Slide 23 - Quiz


r. 5-6
de pv is κατακρύπτει en het onderwerp ἐκείνη 

Slide 24 - Diapositive

In welke tijd staat κατακρύπτει?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
D
perfectum

Slide 25 - Quiz

Naar wie verwijst ἐκείνη?
A
Gyges
B
Kandaules
C
de vrouw van Kandaules
D
een slaaf

Slide 26 - Quiz

Naar wie verwijst μιν?
A
Gyges
B
Kandaules
C
de vrouw van Kandaules
D
een slaaf

Slide 27 - Quiz

In welke naamval staat μιν?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 28 - Quiz


r.5-6
ἐγχειρίδιον: letterlijk dat wat in de hand past, hier wordt dolk bedoeld 

Slide 29 - Diapositive

In welke naamval staat ἐγχειρίδιον?
A
nom
B
gen
C
dat
D
acc

Slide 30 - Quiz

In welke vorm staat δοῦσα?
A
1e ev ind aor A
B
nom ev v ptc aor A
C
nom mv o ptc aor A
D
acc mv o ptc aor A

Slide 31 - Quiz

ὑπὸ τὴν αὐτὴν θύρην
Hoe moet je αὐτὴν hier vertalen?
A
haar
B
zelf
C
dezelfde
D
die

Slide 32 - Quiz


r.6-8
pv = ἔσχε
Van welk werkwoord komt ἔσχε?

Slide 33 - Diapositive

In welke vorm staat ἔσχε?
A
imp ev prae A
B
imp ev aor A
C
3e ev ind impf
D
3e ev ind aor

Slide 34 - Quiz


r.6-8
καὶ τὴν γυναῖκα καὶ τὴν βασιληίην: polysyndeton 
(hij had en.... en ...)


...)
(...

Slide 35 - Diapositive


r.6-8

Slide 36 - Diapositive

Welke constructie is
ἀναπαυομένου Κανδαύλεω?

Slide 37 - Question ouverte

In welke tijd staat ἀναπαυομένου?
A
praesens
B
aoristus
C
perfectum
D
futurum

Slide 38 - Quiz

Welk voegwoord moet je dus gebruiken voor ἀναπαυομένου Κανδαύλεω?

Slide 39 - Question ouverte


r.6-8
ὑπ-εκ-δύ-ς: ptc. (stam-)aor. act. bij ὑπεκδύομαι,
(ind aor: ἕ-δυ-ν; ptc aor: δύ-ς, δύ-ντ-ος)

dit ptc is verbonden door καὶ met het ptc ἀποκτείνας 

Slide 40 - Diapositive

In welke tijd staat ἀποκτείνας?
A
praesens
B
aoristus
C
perfectum
D
futurum

Slide 41 - Quiz


r.6-7
 ἀποκτείνας : dit is een pseudo-sigmatische aoristus

Slide 42 - Diapositive

Welk voegwoord moet je dus gebruiken voor ὑπεκδύς en ἀποκτείνας?

Slide 43 - Question ouverte

Naar wie verwijst αὐτὸν?
A
Gyges
B
Kandaules
C
de vrouw van Kandaules
D
een slaaf

Slide 44 - Quiz


r.8-10
pv = ἐπεμνήσθη aor pass (deponens: passieve vorm, actieve betekenis) van ἐπι-μιμνῄσκ-ο-μαι.

Slide 45 - Diapositive

ἐπεμνήσθη heeft geen LV, maar een aanvulling in de:
A
gen
B
dat
C
acc
D
abl

Slide 46 - Quiz


r.8-10
τοῦ: relatieve aansluiting (betr. vnw aan begin van een nieuwe zin; antecedent staat in vorige zin), Vertaal met een persoonlijk voornaamwoord. 

Slide 47 - Diapositive

Naar wie of wat verwijst τοῦ?
A
Γύγης
B
Κανδαύλεω
C
τὴν γυναῖκα
D
τὴν βασιληίην

Slide 48 - Quiz


r.9-10
Van welk werkwoord komt γενόμενος ook alweer?

Slide 49 - Diapositive

κατὰ τὸν αὐτὸν χρόνον
Hoe moet je αὐτὸν hier vertalen?
A
haar
B
zelf
C
dezelfde
D
die

Slide 50 - Quiz

In welke tijd staat γενόμενος?
A
praesens
B
aoristus
C
perfectum
D
futurum

Slide 51 - Quiz

Welk voegwoord moet je dus gebruiken voor ἀναπαυομένου Κανδαύλεω?

Slide 52 - Question ouverte