Lesson 6 (present perfect + place adverbs)

3K
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

3K

Slide 1 - Diapositive

Today
- Practise words

- Explanation grammar

- Exercises




Slide 2 - Diapositive

Practise words

- Go to Learnbeat
- Woordjes
- Klik op Engels
- Oefen de woordjes van Unit 2

Slide 3 - Diapositive

present perfect

Slide 4 - Diapositive

Present perfect
iets wat in het verleden begonnen is en nu nog aan de gang is.
Has/have + voltooid deelwoord

Slide 5 - Diapositive

Alice has lived in Rome for two years.
Woont ze daar nog of woont ze nu ergens anders?
A
Ze woont daar nog
B
Ze woont nu ergens anders

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je de present perfect?
  • Have / has + voltooid deelwoord

  • I have lived here for ten years.

  • She has known him since 2011.

Slide 7 - Diapositive

                       Present perfect


        have / has + voltooid deelwoord

Slide 8 - Diapositive

Wat is dan het voltooid deelwoord?
er zijn 2 verschillende         regelmatige werkwoorden 
                                                           
                                                  onregelmatige werkwoorden
1
2

Slide 9 - Diapositive

           
             regelmatige werkwoorden       
1
werkwoord + -ed
play - played
walk - walked
work - worked
want - wanted

Slide 10 - Diapositive

           
             onregelmatige werkwoorden

2
Het derde woord uit de rijtjes 
To do - did - done
to fly - flew - flown
to fight - fought - fought

Slide 11 - Diapositive

Vragen maken in de present perfect
zet have/has aan het begin van de zin
vb
  • he has eaten at a restaurant
  • has he eaten at a restaurant?

Slide 12 - Diapositive

Which sentence is the present perfect?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I am buying a dog

Slide 13 - Quiz

Which sentence is the present perfect?
A
He lives here for ten years
B
He lived here for ten years
C
He has lived here for ten years
D
He is living here for ten years

Slide 14 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has caught ten balls so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 15 - Quiz

Maak present perfect:
I ask.

Slide 16 - Question ouverte

Present perfect:
I walk to school

Slide 17 - Question ouverte

Ik weet hoe ik de present perfect moet gebruiken in een zin
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Grammar: place adverb
Adverbs zijn bijwoorden. 
Deze geven aan hoe vaak iets gebeurt.


Slide 19 - Diapositive

Grammar: adverbs of frequency
Adverbs of frequency: always, never, sometimes, often etc. 

1. Als er een vorm van 'to be' (am/are/is/was/were) staat. Dan komt het bijwoord er achter.
Melanie is always late. 

2. Bijwoorden van frequentie komen voor het hoofdwerkwoord.
Melanie never drinks coffee.



Slide 20 - Diapositive

Waar plaats je een Adverb of Frequency?
A
Voor een vorm van to be (am/are/is)
B
Na een vorm van to be (am/are/is)

Slide 21 - Quiz

Waar plaatsen we adverbs of frequency?
A
Always I play football.
B
I always play football.
C
I play always football.
D
I play football always.

Slide 22 - Quiz

Waar plaats je een Adverb of Frequency?
A
She is always late.
B
Always she is late.
C
She is late always.
D
She always is late.

Slide 23 - Quiz

Adverbs of frequency
Position in sentence:

after to be
--> I am never late!

before the verb
--> I always eat bread for lunch.



Slide 24 - Diapositive

Ik weet waar het bijwoord in de zin wordt geplaatst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Sondage

Exercises
- Go to your Study planner in Learnbeat

- Do the exercises I have selected for you

Klaar? -> oefen de woordjes

Slide 26 - Diapositive