tot nu toe

Wat betekent inspraak?
A
Dat je spraak het doet
B
Dat je naar logopedie moet
C
Dat je mag meepraten en meebeslissen
1 / 13
suivant
Slide 1: Quiz
Mens & MaatschappijPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Wat betekent inspraak?
A
Dat je spraak het doet
B
Dat je naar logopedie moet
C
Dat je mag meepraten en meebeslissen

Slide 1 - Quiz

Meebeslissen
meepraten
Je mag ergens je mening over geven. 
Je stem telt mee.
Ik vind gebakken aardappels lekkerder
Dat is 2 tegen 1, we gaan naar Ameland.

Slide 2 - Question de remorquage

Waar mag je thuis over meebeslissen?

Slide 3 - Question ouverte

Opvoedstijl:

Autoritair
A
De ouders zijn de baas en het kind moet gehoorzamen.
B
De ouders geven hun kind bijna altijd zijn zin.
C
De ouders overleggen met hun kind.
D
De kind krijgt geen leiding, geen hulp of ondersteuning.

Slide 4 - Quiz

Opvoedstijl:

verwaarlozende manier
A
De ouders zijn de baas en het kind moet gehoorzamen.
B
De ouders geven hun kind bijna altijd zijn zin.
C
De ouders overleggen met hun kind.
D
De kind krijgt geen leiding, geen hulp of ondersteuning.

Slide 5 - Quiz

Opvoedstijl:

democratische manier
A
De ouders zijn de baas en het kind moet gehoorzamen.
B
De ouders geven hun kind bijna altijd zijn zin.
C
De ouders overleggen met hun kind.
D
De kind krijgt geen leiding, geen hulp of ondersteuning.

Slide 6 - Quiz

Opvoedstijl:

toegeeflijke manier
A
De ouders zijn de baas en het kind moet gehoorzamen.
B
De ouders geven hun kind bijna altijd zijn zin.
C
De ouders overleggen met hun kind.
D
De kind krijgt geen leiding, geen hulp of ondersteuning.

Slide 7 - Quiz

Je krijgt inspraak door goede argumenten. 

Slide 8 - Diapositive

Wat is een goed argument.
A
Omdat ik het wil
B
Ik ben nu al 14....

Slide 9 - Quiz

Wat is een goed argument.
A
Ik zal zorgen dat ik niet alleen naar huis fiets...
B
Ik zie wel wanneer ik naar huis ga....

Slide 10 - Quiz

Wat is een goed argument.
A
Maartje mag dit ook van haar ouders....
B
Ik wil het, ik wil het, ik wil het....(stampvoeten)

Slide 11 - Quiz

Wat is een goed argument.
A
Ik doe morgen mijn klusjes....echt.....
B
Ik heb al mijn klusjes al af, dan mag ik toch wel...

Slide 12 - Quiz

We gaan even oefenen....


Je wilt een oorbel.       Hoe reageert de ouder? 
Autoritair.....
toegeeflijk.....
verwaarlozend....
democratisch....

Slide 13 - Diapositive