Wk 7 - Spelling

VH1 - Nederlands
Spelling
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

VH1 - Nederlands
Spelling
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Agenda 
  • Terugblik vorige week
  • Leerdoelen
  • Wat zijn meervouden?
  • Hoe maak je meervouden?
  • Quiz/Spel
  • Zelfstandig werken
  • De laatste vragen/Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Terugblik vorige week
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat een meervoudsvorm is.
  • Ik weet hoe ik een meervoudsvorm moet maken.

Slide 4 - Diapositive

Meervoud

Slide 5 - Carte mentale

Wat is een meervoud?
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op en:
– beest → beesten; vereniging → verenigingen
Daarnaast zijn er zelfstandige naamwoorden met een meervoud op s of ’s:
– dame → dames; buggy → buggy’s

Slide 6 - Diapositive

Meervoud op -en
Zet en achter het enkelvoud: vriend → vrienden; trui → truien
Soms moet je ook:
de laatste letter verdubbelen: mug → muggen; prik → prikken
een a, e, o of u weglaten: snaar → snaren; been → benen
een f veranderen in een v: verblijf → verblijven
een s veranderen in een z: luis → luizen

Slide 7 - Diapositive

Meervoud op -s en -'s
Je schrijft een s achter het enkelvoud:
– borstel → borstels; comité → comités; revolutie → revoluties
Je schrijft ’s (apostrof + s) achter het enkelvoud:
– bij woorden op a, i, o, u of y: mama → mama’s; ski → ski’s; auto → auto’s; paraplu → paraplu’s; rally → rally’s
– bij afkortingen: wc’s, havo’s, NK’s

Slide 8 - Diapositive

Meervoud op -s en -'s
Let op: bij woorden die eindigen op twee of drie klinkers die samen één klank vormen, schrijf je in het meervoud de s aan het woord vast:
– cadeau → cadeaus; cowboy → cowboys.
Maar: hernia’s en cabrio’s, want hier vormen de klinkers niet samen één klank: her-ni-a, ca-bri-o.

Slide 9 - Diapositive

Meervoud op -ee en -ie
Als het enkelvoud eindigt op ee, maak je het meervoud met s of met ën:
– chimpansee → chimpansees; zee → zeeën
Als het enkelvoud eindigt op ie, maak je het meervoud met ën of met n. Dit is afhankelijk van de klemtoon:
– als de klemtoon op ie valt, dan voeg je ën toe: melodie → melodieën
– als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen n toe: porie → poriën

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Slide 12 - Lien

Zelfstandig aan de slag
  • Ga via Magister ->  Nieuw Nederlands online
  • Er staat een geplande taak voor je klaar!

Slide 13 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat een meervoudsvorm is.
  • Ik weet hoe ik een meervoudsvorm moet maken.

Slide 14 - Diapositive

De laatste vragen
Schrijf het meervoud op van de volgende woorden:
cabrio
museum

Slide 15 - Diapositive

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 16 - Diapositive

VH1 - Nederlands
Mevrouw Giesen
Spelling


timer
10:00

Slide 17 - Diapositive

Agenda
  • Terugblik vorige les
  • Leerdoelen
  • Wat is een verkleinwoord?
  • Hoe maak je een verkleinwoord?
  • Oefenen in de klas
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 18 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat een verkleinwoord is.
  • Ik weet hoe ik een verkleinwoord kan maken.

Slide 19 - Diapositive

Verkleinwoorden

Slide 20 - Carte mentale

Wat is een verkleinwoord?
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken door er je, pje, tje of etje achter te zetten: rand – randje; scherm – schermpje; varken – varkentje; ring – ringetje. Soms moet je een medeklinker verdubbelen: gum – gummetje.

Slide 21 - Diapositive

Verkleinwoorden
  • Bij woorden die eindigen op ng, komt soms etje (kring – kringetje); soms wordt de g een k: paling – palinkje.
  • Bij woorden die eindigen op de klinkers a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: pizza – pizzaatje; coupé – coupeetje; foto – fotootje; accu – accuutje.
  • Bij woorden op i verandert de i in ie: kiwi – kiwietje.
  • Bij woorden op medeklinker + y komt een apostrof: party – party’tje; maar als er een klinker voor de y staat, komt er geen apostrof: smiley – smileytje.
  • Bij afkortingen komt een apostrof: pc – pc’tje.
  • Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: gat – gaatje.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Slide 24 - Lien

Zelfstandig werken
Ga via Magister -> Nieuw Nederlands
Werk rustig verder aan de weektaak

Slide 25 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet wat een verkleinwoord is.
  • Ik weet hoe ik een verkleinwoord kan maken.

Slide 26 - Diapositive

De laatste vragen
Hoe verklein je het volgende woord?

'ketting'




Slide 27 - Diapositive

VH1 - Nederlands
Bedankt voor jullie aandacht vandaag!

Slide 28 - Diapositive

VH1 - Nederlands
Grammatica
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 29 - Diapositive

Agenda 
  • Terugblik vorige les
  • Leerdoelen
  • Herhaling grammatica
  • Quiz/Spel
  • Zelfstandig werken
  • De laatste vragen/Afsluiting

Slide 30 - Diapositive

Terugblik vorige les
Bijwoordelijke bepaling

Slide 31 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik weet welke stappen ik moet zetten om een zin te ontleden.
  • Ik kan de persoonsvorm vinden.
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden.
  • Ik kan het onderwerp vinden.
  • Ik kan het lijdend voorwerp vinden.
  • Ik kan het meewerkend voorwerp vinden.
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling(en) vinden.

Slide 32 - Diapositive

Ontleden, wat is nog moeilijk?

Slide 33 - Carte mentale

Ontleden - het stappenplan
  1. Zoek de persoonsvorm (tijdproef of getalproef).
  2. Zoek het werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden).
  3. Hak de zin in stukjes/zinsdelen.
  4. Zoek het onderwerp (wie/wat + ww gez)
  5. Zoek het lijdend voorwerp (wie/wat + ww gez + ond?) 
  6. Zoek het meewerkend voorwerp (aan/voor wie + ww gez + ond + evt lijdend voorwerp?)
  7. Schrijf de bijwoordelijke bepalingen op.

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Vidéo

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Lien

Leerdoelen
  • Ik weet welke stappen ik moet zetten om een zin te ontleden.
  • Ik kan de persoonsvorm vinden.
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde vinden.
  • Ik kan het onderwerp vinden.
  • Ik kan het lijdend voorwerp vinden.
  • Ik kan het meewerkend voorwerp vinden.
  • Ik kan de bijwoordelijke bepaling(en) vinden.

Slide 38 - Diapositive