Fictie herhaling klas 4

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Herhaling van fictiebegrippen

Leerdoel: je kunt de fictiebegrippen toepassen en uitleggen.

Fictie of non-fictie?
Als je de Donald Duck leest.

1. Fictie
2. Non-fictie

Waar of niet waar?

De termen realistisch en niet-realistisch kunnen alleen bij fictie gebruikt worden.

1. Waar
2. Niet waar

Leg de termen:
'realistisch' en 'niet-realistisch' uit

Vanuit welk perspectief is het verhaal geschreven?

1. Alwetende/auctoriale verteller
2. Personale verteller
3. Ik-verteller

Innerlijke kenmerken of uiterlijke kenmerken?

Het meisje is erg kattig. Ze voelt zich meteen aangesproken als je iets tegen haar zegt.

1. Innerlijke kenmerken
2. Uiterlijke kenmerken

CSI begint vaak met de misdaad. Je weet dus al wat er gebeurd is, alleen nog niet hoe. Hoe noem je deze techniek?

1. Springen tussen verhaallijnen
2. Verhaallijn afkappen
3. Ontknoping uitstellen
4. Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Bij welke techniek zet de schrijver je op het verkeerde spoor?

1. Springen tussen verhaallijnen
2. Verhaallijn afkappen
3. Ontknoping uitstellen
4. Gebruik maken van een plottwist/plotwending

Wat is het verschil tussen verteltijd en vertelde tijd?

Hoe wordt er met tijd gespeeld in de volgende zinnen?

De docent liep van het lokaal naar de kantine, terwijl ze dacht aan de boodschappen die ze nog moest doen. Ook popte er een glimlach op haar gezicht, want ze moest denken aan een grapje dat een leerling net maakte. Ze had weer zin om les te geven in het nieuwe schooljaar.

1. Versnelling
2. Vertraging
3. Flashback
4. Flashforward

Van wat voor soort spanning wordt er in het fragment gebruik gemaakt?

1. Actiespanning
2. Psychologische spanning
3. Cliffhanger
4. Open plek

Waar of niet waar?

Een motto vormt de hoofdgedachte van het verhaal.

1. Waar
2. Niet waar

Wat is een 'proloog'?

1. Een proloog is het middenstuk van het verhaal.
2. Een proloog vertelt wat er na het verhaal met de personages gebeurt.
3. Een proloog is een inleiding op het verhaal.
4. Een proloog is een citaat uit een boek. En dit kan verwijzen naar het thema van het verhaal.

De jongen liep rustig de hoek om, zonder dat hij wist dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren.

1. ik-vertelsituatie
2. personale vertelsituatie
3. alwetende vertelsituatie
4. auctoriaal perspectief

Wanneer er flashbacks in een verhaal zitten dan is het:

1. in chronologische volgorde
2. in niet-chronologische volgorde

Een motief is een reden waarom bepaalde personages iets doen.

1. Waar
2. Niet waar

Wanneer er gevraagd wordt naar de ruimte in het verhaal:

1. dan noem je de plek waar het zich afspeelt
2. dan noem je de plek, maar ook de sfeer en weersomstandigheden
3. dan noem je alleen de sfeer en weersomstandigheden
4. dan doe je dat zo kort mogelijk

Verhaaltje

Joris is een jongen die snel ruzie heeft. Joris gaat naar school en hij heeft binnen een seconde alweer ruzie met de lerares. De lerares stuurt hem direct de klas uit, want ze is niet langer gediend van zijn gedrag. Joris heeft wel vaker ruzie gehad met deze lerares. Nadat Joris uit de les is gestuurd loopt hij langs de balie om een briefje te halen bij de baliemedewerkster. Daarna wandelt hij naar huis. 

Hoofdpersoon

Bijpersoon

Achtergrondfiguur

Joris

De lerares

De baliemedewerkster