4.5 - 4.6 - 4.7

Terugkijken
4.1 Boodschappen doen
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 200 min

Éléments de cette leçon

Terugkijken
4.1 Boodschappen doen

Slide 1 - Diapositive

Kies de goede woorden.

Slide 2 - Diapositive

ik
hij
drink
zet
drinkt
zet

Slide 3 - Question de remorquage

wij
hij
schenken
koken
kookt
schenkt

Slide 4 - Question de remorquage

ik
jij
legt
geeft
geef
leg

Slide 5 - Question de remorquage

jij
jullie
doen
roeren
doet
roert

Slide 6 - Question de remorquage

ik
jij
snijd
eet
snijdt
eet

Slide 7 - Question de remorquage

ik
A
zet
B
zetten

Slide 8 - Quiz

ik
A
doen
B
doe

Slide 9 - Quiz

ik
A
legt
B
leg

Slide 10 - Quiz

ik
A
roer
B
roert

Slide 11 - Quiz

jij
A
drinkt
B
drinken

Slide 12 - Quiz

jij
A
geven
B
geeft

Slide 13 - Quiz

jij
A
snijdt
B
snijd

Slide 14 - Quiz

jij
A
doet
B
doe

Slide 15 - Quiz

hij
A
eten
B
eet

Slide 16 - Quiz

hij
A
koken
B
kookt

Slide 17 - Quiz

wij
A
roeren
B
roer

Slide 18 - Quiz

wij
A
drink
B
drinken

Slide 19 - Quiz

jullie
A
zetten
B
zet

Slide 20 - Quiz

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!
Docent noemt:
ik of jij, hij, zij, wij, jullie, zij.

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

boodschappen doen

Slide 23 - Diapositive

de markt

Slide 24 - Diapositive

de groenten

Slide 25 - Diapositive

het fruit

Slide 26 - Diapositive

de  bakker
Ik koop brood bij de bakker.

Slide 27 - Diapositive

de slager
Ik koop vlees bij de slager. 

Slide 28 - Diapositive

de supermarkt
Ik doe boodschappen in de supermarkt.

Slide 29 - Diapositive

de koffie
de thee
de suiker

Slide 30 - Diapositive

Werkwoord komen
ik
kom
jij
komt
kom jij?
u
komt
hij/zij
komt
wij
komen
jullie
komen
zij 
komen

Slide 31 - Diapositive

Werkwoord gaan
ik
ga
jij
gaat
ga jij?
u
gaat
hij/zij
gaat
wij
gaan
jullie
gaan
zij 
gaan

Slide 32 - Diapositive

eten
ik
eet
jij
eet
eet jij?
u
eet
hij/zij
eet
wij
eten
jullie
eten
zij 
eten

Slide 33 - Diapositive

's ochtends (de ochtend)
06:00 uur tot 12:00 uur
Je eet 's ochtends het ontbijt.

Slide 34 - Diapositive

's middags (de middag)
12:00 uur tot 18:00 uur
Je eet 's middags de lunch.

Slide 35 - Diapositive

's avonds (de avond)
18:00 uur tot 00:00 uur
's Avonds is het avondeten.

Slide 36 - Diapositive

of en dan
Wil je koffie of thee?
Wil je water of melk?

's Ochtends is het ontbijt. Veel mensen eten dan brood.
's Avonds is het avondeten. Veel mensen eten dan aardappels, groente en fruit. 

Slide 37 - Diapositive

de soep

Slide 38 - Diapositive

de tomaat, de tomaten

Slide 39 - Diapositive

de ui

Slide 40 - Diapositive

het zout
de peper

Slide 41 - Diapositive

de pan

Slide 42 - Diapositive

de liter

Slide 43 - Diapositive

nodig
Wat heb je nodig om tomatensoep te maken?
1 liter water
6 tomaten
1 uit
zout

Slide 44 - Diapositive

snijden
ik
snijd
jij
snijdt
snijd jij?
u
snijdt
hij/zij
snijdt
wij
snijden
jullie
snijden
zij 
snijden

Slide 45 - Diapositive

koken
ik
kook
jij
kookt
kook jij?
u
kookt
hij/zij
kookt
wij
koken
jullie
koken
zij 
koken

Slide 46 - Diapositive

Aan de slag

Slide 47 - Diapositive