H2 les 3

Was machen wir heute?

1. Hast du die Wörter gelernt? 

2. Hausaufgaben besprechen; 

3.  Weiter üben

Übersetze 

1. de inschattingsfout	8. het advies
2. alledaags	9. het doel voor ogen houden
3. de mogelijkheid	10. iets klaarspelen
4. naar beneden	11. woorden overhoren
5. sindsdien	12. de ontmoeting
6. verder	13. op stil zetten
7. het rooster	14. enerzijds .. anderzijds

Aufgabe 13 (1)  - Traum von der Profi - Karriere 

1 A 2 A 3 B 4 B 5 C 6 Vanaf het moment dat je echt profvoetballer wilt worden. 7 Het voordeel is dat profvoetballers gezond leven. Het nadeel is dat de knieën erg belast worden.

8 Eigen antwoord, hier is alles goed wat met ongezond leven te maken heeft. Bijvoorbeeld drinken, roken, laat naar bed gaan, fastfood eten.

Aufgabe 13 (2)  - Arzt oder Musiker

• Du sollst zum ersten den Text lesen und die Signalworte unterstreichen.
• Dann macht ihr eine schematische Zusammenfassung des Textes 
• Und zum Schluss macht ihr die Fragen, die zum Text gehören

Aufgabe 13 (2)  - Arzt oder Musiker

1 Hij is bassist in de band “Wir sind Helden” en hij werkt als arts in opleiding in een ziekenhuis.

2 B 3 C 4 afstand kon nemen van de hype rondom de band.

5 C

6 Hij ziet in zowel zijn werk als muzikant als in zijn werk als arts zijn toekomst.

Aufgabe 16

Aufgabe 16

1 konnte 2 wollte 3 durften 4 konnten 5 musste 6 sollten 7 musste 8 wusste

Ihr bekommt jetzt von mir ein Blatt Papier. Auf dem Blatt findet ihr Übungen zu den Verben. Ihr macht die volgende Übungen: 

Seite 1 und 2 - außer (zou - vormen) 

Seite 10 und 11

Seite 12und 13

Seite 14 

Bist du schneller fertig als die Klasse - mache dan die Aufgaben auf Seite 5

Aufgabe 18

Aufgabe 18

Voorbeeldantwoorden:

Bandage – gebrochen – verstaucht – Knöchel – Finger – Gips – die Ruhe- unangenehm – der Rollstuhl – der Rücken – das Gelenk

Packt eure Handys

und gibt bitte die unterstehenden Zahlen ein. 

Welke vervoeging ist juist?
jij antwoord

1. er antwortet
2. du antwortst
3. du antwortest
4. er antwortt

komt hij

1. er kommst
2. du kommst
3. er komme
4. er kommt

ik help

1. ich helfe
2. ich hilst
3. ich hilft
4. ich helft

___ (mogen) ihr diese gefährliche Raftingtour alleine mache?

___ (weten) Sie wo ich die Sporthalle finde?

Tut mir leid, aber du ___ (moeten) jetzt wirklich gehen?

Das Training ___ (kosten) viel Geld.

Wenn du ___ (tanzen), dann schauen alle zu.

Welches Verb passt in die Sätze? je maakt de zinnen 1 t/m 4
1.
2.

Übersetze 

1. de inschattingsfout	8. het advies
2. alledaags	9. het doel voor ogen houden
3. de mogelijkheid	10. iets klaarspelen
4. naar beneden	11. woorden overhoren
5. sindsdien	12. de ontmoeting
6. verder	13. op stil zetten
7. het rooster	14. enerzijds .. anderzijds

Übersetze 

1. der Einschätzungsfehler	8. der Ratschlag
2. alltäglich	9. das Ziel im Auge behalten
3. die Möglichkeit	10. etwas schaffen
4. abwärts	11. Vokabeln abfragen
5. seitdem	12. das Treffen
6. weiter	13. auf Lautlosschalten
7. der Stundenplan	14. einerseits ... andererseits