Herhalen H1,H2 en H3 (4TL)

De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketing instrumenten
C
Marketing groepering
D
Marketing gereedschap
1 / 13
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

De 6P's worden ook wel ... genoemd.
A
Marketing hulpmiddelen
B
Marketing instrumenten
C
Marketing groepering
D
Marketing gereedschap

Slide 1 - Quiz

De ECB verhoogt de rente.
Wat gebeurt er met de inflatie?
A
De inflatie blijft gelijk
B
De inflatie stijgt
C
De inflatie daalt
D
er is deflatie

Slide 2 - Quiz

ECB en de rente
ECB -> Rente verhogen -> Lenen minder aantrekkelijk, sparen wel aantrekkelijk -> Consumenten gaan minder uitgaven, maar meer sparen -> Minder vraag => betekent minder inflatie

Slide 3 - Diapositive

ECB en de rente
Andersom werkt het als volgt
ECB -> Rente verlagen-> Lenen aantrekkelijk, sparen niet aantrekkelijk -> Consumenten gaan meer uitgeven en dus minder sparen -> Meer vraag -> betekent stijging van de inflatie

Slide 4 - Diapositive

Is er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
A
Inflatie
B
Deflatie

Slide 5 - Quiz

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen

Slide 6 - Quiz

Inflatie ontstaat door
A
Lagere grondstofprijzen
B
Meer vraag naar goederen en diensten
C
Verlaging van de BTW
D
Verhoging van de Accijns

Slide 7 - Quiz

Wat weet je over een hypotheek? noem minimaal 2 dingen

Slide 8 - Carte mentale

€12.000 op een spaarrekening.
2% samengestelde rente. Hoeveel rente na 10 jaar?
A
14627,93
B
2627,93
C
2400
D
14400

Slide 9 - Quiz

Samengestelde rente
€12.000 op een spaarrekening.
2% samengestelde rente. Hoeveel rente na 10 jaar?

Groeifactor 2% => 2:100+1 => 1,02

€ 12.000 x 1,02 ^10 = € 14.627,93
Alleen de rente = € 14.627,93 - € 12.000 = € 2.627,93

Slide 10 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een persoonlijke lening en een doorlopend krediet?

Slide 11 - Question ouverte

Je wilt iets kopen voor € 1.597,- Je leent dit bedrag bij de winkel. Het termijn bedrag is € 50,- en de looptijd is 3 jaar.
A
De kredietkosten zijn € 1.800,-
B
De kredietkosten zijn € 203,-
C
De kredietkosten zijn €50,-
D
De kredietkosten zijn € 150,-

Slide 12 - Quiz

Kredietkosten
Je wilt iets kopen voor € 1.597,- Je leent dit bedrag bij de winkel. Het termijn bedrag is € 50,- en de looptijd is 3 jaar.

Terug betalen = € 50,- x 36        = € 1800
Geleend                                              = € 1597       -
Extra betalen = kredietkosten = € 203   (€1800-€1597)

Slide 13 - Diapositive