1.3B Stoffen, moleculen, atomen

1.3 Stoffen, moleculen, atomen
Leerdoelen:

Je kent het begrip 'stoffen' en kunt er verschillende voorbeelden van geven
Je kent het begrip 'stofeigenschappen' en kunt er verschillende voorbeelden van geven (eventueel specifiek voor één stof)
Je kent de begrippen 'moleculen' en 'atomen' en weet wat het verband tussen beiden is
Je kunt met behulp van de molecuultheorie verklaren wat er gebeurt in een stof
Je kent enkele formules en symbolen van stoffen en atomen

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1.3 Stoffen, moleculen, atomen
Leerdoelen:

Je kent het begrip 'stoffen' en kunt er verschillende voorbeelden van geven
Je kent het begrip 'stofeigenschappen' en kunt er verschillende voorbeelden van geven (eventueel specifiek voor één stof)
Je kent de begrippen 'moleculen' en 'atomen' en weet wat het verband tussen beiden is
Je kunt met behulp van de molecuultheorie verklaren wat er gebeurt in een stof
Je kent enkele formules en symbolen van stoffen en atomen

Slide 1 - Diapositive

Stoffen
Alles om ons heen bestaat uit stoffen. Denk hierbij niet alleen aan het katoen waar je T-shirt van is gemaakt, of de stoflaag die op je kamer ligt omdat je nog niet hebt gestofzuigd, maar alle materie: water, ijzer, zuurstof, glas, katoen, etc.

Een stof kun je herkennen aan zijn stofeigenschappen. Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
kleur: goud heeft zijn eigen kleur.
geur: benzine kun je ruiken.
smaak: suiker smaakt zoet, citroen smaakt zuur.
brandbaarheid: hout is brandbaar, water brandt niet.
geleiding: metalen geleiden warmte en elektriciteit, plastic niet.
magnetisme: ijzer en nikkel kunnen magnetisch zijn, maar alle andere metalen niet.

Slide 2 - Diapositive

Moleculen en atomen
Elke stof is opgebouwd uit moleculen. Een molecuul is het kleinste deeltje van die stof die nog alle eigenschappen van die stof bezit.

Met de molecuultheorie kunnen we een aantal bekende verschijnselen beschrijven en verklaren. De molecuultheorie is een denkmodel, waarin een aantal veronderstellingen zijn opgenomen.
1. Elke stof heeft zijn eigen soort moleculen
2. De moleculen van een stof bewegen
3. Moleculen bewegen gemiddeld sneller naarmate de temperatuur hoger wordt
4. Er zit ruimte tussen de moleculen
5. Moleculen trekken elkaar aan





Slide 3 - Diapositive

We kennen meer dan 4 miljoen verschillende stoffen. Elke stof heeft zijn eigen molecuulsoort. Maar bijna al die molecuulsoorten zijn opgebouwd uit een combinatie van verschillende nog kleinere deeltjes die we ons voorstellen als kleine bolletjes. Die bolletjes noemen we atomen.

Er zijn in totaal iets meer dan honderd verschillende soorten atomen bekend. Dus met ruim honderd verschillende soorten atomen, kunnen er door combinaties, miljoenen verschillende soorten moleculen gemaakt worden. (Zie afbeelding hieronder).
Dit is te vergelijken met de woorden in onze taal. We kennen vele duizenden woorden, maar al die woorden worden gevormd door combinaties van maar 26 letters in ons alfabet. Vergelijk dus de moleculen met de woorden en de atomen met de letters.
Omdat een molecuul bestaat uit meerdere atoomsoorten, gebruik je in de formule van een stof meerdere symbolen, eventueel met getallen die aangeven hoeveel atomen van een soort in het molecuul zitten.


Slide 4 - Diapositive

Zie afbeelding voor van boven naar onder:

- Het watermolecuul (H2O) bestaat uit twee waterstofatomen (H) en één zuurstofatoom (O) 

- Het koolstofdioxidemolecuul (CO2) bestaat uit één koolstofatoom (C) en twee zuurstofatomen (O). 

- Methaan is het belangrijkste gas in aardgas. Een methaanmolecuul (CH4) bestaat uit één koolstofatoom (C) en vier waterstofatomen (H). 

- Het zuurstofmolecuul (O2) bestaat uit twee zuurstofatomen (O).

Slide 5 - Diapositive

Atomen en symbolen
Elke atoomsoort heeft zijn eigen naam en eigen symbool. Zo’n symbool is eigenlijk een afkorting van de naam van die atoomsoort. Alle symbolen beginnen met een hoofdletter. Sommige atoomsoorten hebben twee letters als symbool. Dan is eerste letter al voor een andere atoomsoort gebruikt. Wanneer het symbool uit twee letters bestaat is de eerste altijd een hoofdletter en de tweede een kleine letter.
 

Slide 6 - Diapositive

Dit zijn de atoomsoorten waarvan je de naam bij het symbool moet weten.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Vidéo

Wat is een stof van deze?
hout, tafel, kaars, kaarsvet, glas, grafiet, potlood, broek, polyester, theepot, porselein, benzine, auto, suikerklontje, suiker.

Slide 10 - Question ouverte

Wel een stofeigenschap
Geen stofeigenschap
Massa
Kleur
Geur
Smaak
Kookpunt
Volume
Fase
Vorm

Slide 11 - Question de remorquage

Selecteer in de volgende tekst de stofeigenschappen.

Slide 12 - Question ouverte

Neem deze over in je schrift

Slide 13 - Diapositive

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Zuurstof
Waterstof
Koolstof
Zwavel
O
C
S
H

Slide 14 - Question de remorquage

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Chloor
Fosfor
Jood
Fluor
Cl
I
F
P

Slide 15 - Question de remorquage

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Magnesium
IJzer
Aluminium
Zilver
Mg
Al
Ag
Fe

Slide 16 - Question de remorquage

Moleculen
Atomen
Element
Verbinding
De kleinste deeltjes die er bestaan
Bestaat altijd uit meerdere atoomsoorten
Kan met een chemische reactie gesplitst worden in kleine moleculen en atomen
Kan uit meerdere atomen bestaan, maar kan niet kleiner

Slide 17 - Question de remorquage

Verbind de symbolen aan de juiste atoomsoort
Kalium
Goud
Barium
Lood
K
Ba
Pb
Au

Slide 18 - Question de remorquage

Opdracht
Ga naar de link. 
Er laadt een scherm met "Phet". Je krijgt drie keuzes: kies 'speelplaats'. Bouw een water-molecuul, een methaan-molecuul, een ammoniak-molecuul en waterstofchloride-molecuul. (Zoek eerst op Internet wat de formules van deze stoffen zijn.) Maak een screenshot van de vier moleculen en upload die afbeelding. Deze afbeelding lever je in.


Slide 19 - Diapositive

Neem deze over in je schrift

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Sleep de symbolen van atomen naar de juiste naam.
koolstof
mangaan
magnesium
koper
Cu
Mg
Mn
C

Slide 22 - Question de remorquage