2AH - oefentoets chapitre 5

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Oefentoets chapitre 5

Vocabulaire

Welk woord past het beste in de zin?

Je ne suis pas en forme/ enfin

1. en forme
2. enfin

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai mal au pied/ à la santé

1. à la santé
2. au pied

Welk woord past het beste in de zin?

Au Qatar on va faire du foot/ faire du cheval

1. faire du cheval
4. faire du foot

Welk woord past het beste in de zin?

Je m'entraine/ ressemble à  3 fois par semaine

Welk woord past het beste in de zin?

Beaucoup de jeunes sont accros/ surtout au sucre

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai 39 de temps/ fièvre

Welk woord past het beste in de zin?

C'est vraiment/ mal une bonne idée

Welk woord past het beste in de zin?

Le matin, je mange du yaourt/ de la neigeau céréales. 

Welk woord past het beste in de zin?

J'ai mal au ventre. Je dois dormir/ gagner au lit.

Klachten

Momenten op een dag

Lichaamsdelen 

fièvre

matin

mal à la tête

la gorge

le ventre

le dos

le bras

le pied

accro

fatigué

après-midi

soir

malade

la jambe

l'accident

demain

Zet het juiste woord in de juiste plaats

La tête

La poitrine

la gorge

l'épaule

le ventre

le genou

le cou

le pied

les orteilles

les yeux

la bouche

l'oreille

la main

les doigts

la jambe

Schrijf de 12 maanden in het frans.

Schrijf de 7 dagen in het frans.

De ontkenning

Uit welke twee delen bestaat de ontkenning in het Frans?

1. ne ... peut-être
2. ne ... jamais
3. ne ... plus
4. ne ... pourtant

Wat betekent:
ne ... rien

1. niemand
2. nooit
3. niets
4. nog niet

Om welk zinsdeel staat de ontkenning heen?

1. het onderwerp
2. het lijdend voorwerp
3. het meewerkend voorwerp
4. de persoonsvorm

Welke ontkenning past in de zin?
Tu as mangé quelque chose (=iets)?
Non, je n'ai ... mangé.

1. jamais
2. plus
3. rien
4. pas encore

Maak de zin ontkennend
Nous allons à la plage (niet)

1. Nous n'allons pas à la plage
2. Nous n'allons plus à la plage
3. Nous n'allons pas encore à la plage
4. Nous n'allons jamais à la plage

Schuif de woorden in de juiste volgorde

1.

2.

n'

Tu 

encore

France

pas

en

es

fils

Je

unique

pas

ne

suis

Schuif de woorden in de juiste volgorde

1.

2.

demain

plus

ne

On

vacances

va

en

pas

n'

mangé

Ils

au

restaurant

ont

Maak de zin ontkennend
Ils vont manger au restaurant le weekend (niet meer)

Maak de zin ontkennend
Vous allez à Bruxelles (nooit)

Traduis:
Ik kan niet naar school

Zeg dat je geen honger hebt

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Le cours commence à 8h30.

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Le prof oublie les devoirs.

Maak deze zin ontkennend met ne/n' en pas.
Tu as un animal domestique.

Zinnen vragend maken

Op hoeveel manieren kun je een zin vragend maken in het Frans?

1. 3
2. 2
3. 1
4. 4

Op wat voor soort vraag krijg je het antwoord: ja/ nee?

1. Open vraag
2. Vraag met een vraagwoord
3. Vraag met een ontkenning erin
4. Gesloten vraag

Van wat voor wijze van vraagstelling is sprake in de zin?
Tu es en forme?

1. est-ce que
2. gewone vraagzin

Maak de volgende zin vragend met est-ce que
Il mange de la viande.

1. Il mange de la viande?
2. Il est-ce que mange de la viande?
3. Est-ce qu'il mange de la viande?
4. Est-ce que il mange de la viande?

Maak de volgende zin vragend met intonatie (gewone vraag)
Tu fais du jogging 2 fois par semaine

1. Tu fais de jogging 2 fois par semaine?
2. 2 fois par semaine tu fais du jogging?
3. Fais-tu du jogging 2 fois par semaine?
4. Est-ce que tu fais du jogging 2 fois par semaine?

Maak de volgende zin vragend met est-ce que
Il fait beaucoup de sport.

1. Est-ce qu'il fait beaucoup de sport?
2. est-ce que il fait du sport beaucoup?
3. Est-ce qu'il fait du sport beaucoup?
4. Est-ce que il fait beaucoup de sport

   

  GRAMMAIRE    Een vraag stellen

1.  Met les mots dans le bon ordre pour faire des questions.

2.  Combine les mots justes. 

wanneer

wat

waarom

hoe

wie

hoeveel

waar

          ?

faites

comment

où

quand

combien

est

pourquoi

qui

qu'est-ce que

deux fois

du jogging

par semaine

vous

Maak de zin op 3 manieren vragend
Tu aimes les fruits

Maak de zin op 2 manieren vragend
Les élèves sont à l'école

Maak de zin op 2 manieren vragend
Elle donne des cours de français

Quand

Qui

Comment

Où

Pourquoi

Qu'est-ce que / que

Wie

Wat

Waar

Wanneer

Hoe

Waarom

Traduis:
wat

Traduis:
Hoe

Traduis:
waar

Waar in de zin staat het vraagwoord in een gewone vraag?

1. vooraan
2. vooraan of achteraan
3. achteraan
4. midden

Maak de volgende zin vragend op 2 manieren
Tu achètes ce maillot de bain (waarom)

Maak de volgende zin vragend op 2 manieren
Vous allez au collège (Hoe)

Phrases clés

Hoe zeg je in het fr " Ja, ik heb een afspraak-morgen"

Hoe zeg je in het fr " Ik heb negen en dertig graden koorts." (schrijf 39 in letters)

Je bent klaar met de oefentoets

1. Stel vragen wanneer je die hebt!

2. Geen vragen (meer)? Oefen verder met Quizlet en slimstampen