Unit 2: Week 6

Unit 2: week 4
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 180 min

Éléments de cette leçon

Unit 2: week 4

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 1
Lesdoelen:
Je weet welke basiszinnen je kan gebruiken als je met het OV reist.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Weet je nog....?
* Vertel aan een klasgenoot...
waar je de laatste keer met het openbaar vervoer heen bent geweest.
- met wie je ging
- wat je daar ging doen
- hoe de reis ging
bv. Ik ging met mijn vriend naar Amsterdam om te shoppen. We gingen met de bus en de trein. Eerst liepen we naar de bushalte. De bus was 3 minuten te laat. Toen we bij het station aankwamen moesten we 10 minuten op de trein wachten. Daarna....

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Woordenlijst week 6
- Bekijk de woordenlijst van deze week
- Vertaal dan de onderstaande zinnen:
1. Beste reizigers, de stoptrein naar Best zal over 5 minuten vertrekken vanaf spoor 6.
2. Ik ben moe, ik ga in de stiltecoupe zitten.
3. Hij koopt een extra kaartje bij de betaalautomaat, want hij wil zijn fiets meenemen.
4. De conducteur controleert mijn vervoersbewijs.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bedenk zoveel mogelijk zinnen (in het Engels) bij belangrijke ....
- mededelingen bv. Please, mind the gap between train and the platform! (GROEP A)

-vragen bv.  Where do I have to get out of the bus? (GROEP B)

- problemen bv.  I don't know at what platform the bus leaves. (GROEP C)

Slide 5 - Diapositive

Verdeel de klas in 3 groepen. De leerlingen schrijven op post-its de zinnen (A of B)

De post-its plakken ze op een A3 vel. Vergelijkbare zinnen plakken ze bij elkaar.
Welke vragen kunnen we bedenken?
- mededelingen 


-vragen 


- problemen 

Slide 6 - Diapositive

The next train on platform 6 is the train to Tilburg.
The train from Eindhoven to Amsterdam arrives on platform 3.
The train to Rotterdam leaves in 5 minutes.
Where is platform 3?
At what time arrives the train to Groningen?
Where can I buy a ticket for the train?
De train leaves 5 minutes to early.
The bus has a delay.
I leave too late from my house. 
Vertaal de zinnen
* Verdeel de post-its over de groep
* Vertaal de zinnen (gebruik woordenlijst + woordenboek)
* Laat de zinnen controleren door de docent (of Google Translate)
* Schrijf de zinnen + vertalingen op het A3 papier

Slide 7 - Diapositive

Zorg dat de lln. een overzichtelijk blad maken. Gebruik verschillende kleuren voor Engels en Nederlands.
Elkaars werk bekijken
2 leerlingen per groep presenteren de posters

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Dialoog schrijven + laten zien aan de klas
* Kies een probleem 
* Schrijf een dialoog van (minimaal) 2x5 zinnen waarin je het probleem verwerkt
* Laat de dialoog horen aan de klas

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 2/3
Lesdoelen
- Je begrijpt mededelingen die worden omgeroepen
- Je weet wat je moet zeggen als je tegen een probleem aanloopt in het OV

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Van welk perron vertrekt de trein?
A
14 C
B
13 B
C
14 B
D
13 C

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe laat vertrekt de trein?
A
12 minuten over 3
B
3 minuten over 12
C
12 minuten voor 3
D
3 minuten voor 12

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Je wilt naar Berlijn.
1. Welk soort trein moet je nemen?
2. Hoe laat vertrekt de trein?
3. Vanaf welk spoor vertrekt de trein?

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Je wilt naar Amersfoort. Wat moet je doen?

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Vragen stellen
- Loop rond door de klas
- Als de docent 'stop' zegt, maak je 2-tallen
- Leerling A stelt de vraag (van het bord) en leerling B geeft antwoord


Slide 15 - Diapositive

Deze opdracht moet vlot uitgevoerd worden. De leerlingen maken steeds nieuwe 2-tallen en de docent bepaalt wie A en wie B is, bv. degene met het langste haar is A, de oudste is A, enz. Na ieder vraag kan je een 2-tal vragen om te laten horen wat ze gezegd hebben.
Vragen van een reiziger
  1. Waar is de bus?
  2. Waar gaat de trein naar toe?
  3. Wanneer vertrekt de tram?
  4. Hoe laat komt de metro aan?
  5. Waar kan ik een kaartje kopen?
  6. Hoeveel kost een ticket?
  7. Waar moet ik inchecken?
  8. Wat moet ik doen als ik de bus heb gemist?
  9. Wie controleert de vervoersbewijzen?
  10. Waar moet ik wachten op de bus?

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bedenk een scenario
- Per groepje een situatie
- Bedenk een rollenspel
- Schrijf deze uit
- Laat het controleren
- Maak een video opname
- Bekijk de filmpjes met de klas

Slide 17 - Diapositive

Print de scenario's van tevoren uit. Geef leerlingen per 2/3 tal een kaartje. Ze mogen 1x hun kaartje ruilen als ze denken dat het te moeilijk is.