2A

                           2A
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

                           2A

Slide 1 - Diapositive

📖 Zoek je plek
  • Telefoon in de telefoontas
  • Volgens de plattegrond
  • Spullen voor je
  • Tas op de grond
⏱  -->
🤫  



timer
2:00

Slide 2 - Diapositive

Agenda vandaag
  • Lezen uit leesboek (15 minuten)
  • Huiswerk bespreken
  • Mysterie paragraaf 4 
  • Mysterie paragraaf 5


Slide 3 - Diapositive

📖 Lezen uit leesboek

⏱  -->
🤫  In stilte.



timer
15:00

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen
  • Ik kan open plekken in verhalen herkennen 

Slide 5 - Diapositive

Huiswerk bespreken
  • Opdracht 4 blz. 142 
timer
5:00

Slide 6 - Diapositive

Klassikaal lezen + in duo's maken
  • Opdracht 1 blz. 143 (klassikaal nakijken)
  • Opdracht 2 blz. 144 (klassikaal nakijken)
timer
5:00

Slide 7 - Diapositive

📖 Werk individueel/in duo's
❓  Opdracht 1 blz. 147
⏱  -->
🤫  Met rustig overleg


timer
10:00

Slide 8 - Diapositive

Huiswerk bespreken
  • Opdracht 1 t/m 3 blz. 223 (klassikaal)
timer
5:00

Slide 9 - Diapositive

Voegwoorden
* Nevenschikkend: HZ-HZ : dus, en, maar, of, want

*Onderschikkend: HZ-BZ: zoals, aangezien, doordat, omdat, tenzij, toen, ....... (zie boek voor meer voorbeelden)

Slide 10 - Diapositive

Samengestelde zin
Een zin waar meerdere persoonsvormen in staan is een samengestelde zin. Deze samengestelde zin kan bestaan uit hoofdzinnen en bijzinnen

Slide 11 - Diapositive

Samengestelde zin
1. Hoofdzin + hoofdzin


Voegwoorden: 
want, maar, en, of, dus
2. Hoofdzin + bijzin 


Voegwoorden:
omdat, toen, sinds, dat

Slide 12 - Diapositive

Samengestelde zin
NEVENSCHIKKING
ONDERSCHIKKING
Hoofdzin + hoofdzin


Voegwoorden: 
want, maar, en, of, dus
Hoofdzin + bijzin 
of
bijzin + hoofdzin

Voegwoorden:
omdat, toen, sinds, dat

Slide 13 - Diapositive

Samengestelde zin
NEVENSCHIKKING
ONDERSCHIKKING
Hoofdzin + hoofdzin


Voegwoorden (geven verband aan): 
want, maar, en, of, dus
Hoofdzin + bijzin of bijzin + hoofdzin


Voegwoorden (geven verband aan):
omdat, toen, sinds, dat
De man eet een taart en de man drinkt een kop koffie. 
De man eet een taart omdat hij honger heeft

Omdat hij honger heeft, eet de man een taart. 

Slide 14 - Diapositive

P5 Voorzetselvoorwerp blz.214
Zinsdeel dat voorkomt bij ww met een vast voorzetsel
Ik twijfel aan je oprechtheid (=vv)
Twijfelen aan

Soms ook bij een bijvoeglijk naamwoord
Hij is verantwoordelijk voor de schade (=vv)

Slide 15 - Diapositive

P5: Hoofd - en bijzaken blz.32
hoofdzaken
bijzaken
- belangrijk
- voorkeursplaatsen: inleiding of slot
- kernzin (1e of laatste zin alinea)
- belangrijk voor maken samenvatting
- minder belangrijk
- voorbeelden, getallen

Slide 16 - Diapositive

Paragraaf 4

  • Feit
  • Mening
  • Argument
Paragraaf 5

  • Hoofzaak
  • Bijzaak
  • Voorkeursplaats
  • Kernzin

Slide 17 - Diapositive

HUISWERK

  • Lezen tekst 2 blz. 35-36
  • Maken opdracht 3.7, 3.8, 3.9 

Slide 18 - Diapositive

📖 Werk in duo's
❓  Opdracht 2+3  blz. 210/211
⏱  -->
🤫  Met rustig overleg.


timer
10:00

Slide 19 - Diapositive

📖 Werk in duo's
❓  Opdracht 4+5 blz. 211
⏱  -->
Zoek eventueel in je boek de uitleg van
de zinsdelen.
🤫  
Niet af = huiswerk


timer
10:00

Slide 20 - Diapositive

Grammatica 
Wederkerende werkwoorden

Slide 21 - Diapositive

Lesdoel
In zinnen met wederkerende werkwoorden weet je wat het wg of lv is.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in
 verplicht wederkerende werkwoorden en toevallig wederkerende werkwoorden.


Wederkerende werkwoorden worden gecombineerd met een wederkerend voornaamwoord dat gelijk is aan het onderwerp
Staat het onderwerp in de derde persoon, dan is het wederkerend voornaamwoord zich. 

Slide 24 - Diapositive

Verplicht wederkerend werkwoord
Ik vergis me wel eens.
Je kunt een ander niet vergissen, alleen jezelf. Daarom noem je dit een verplicht wederkerend werkwoord. 

Bij het werkwoord hoort een wederkerend voornaamwoord (me) dus hoort zich bij het werkwoordelijk gezegde

Slide 25 - Diapositive

Verplicht wederkerend werkwoord
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
Hij kan niet iemand anders bemoeien. 

WG = bemoeit zich




Slide 26 - Diapositive


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken verspreken
zich voornemen

Slide 27 - Diapositive

Toevallig wederkerende werkwoorden

Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.
Hij kan wel iets of iemand anders wassen --> Hij wast de auto elke dag. 

Wast = wg en zich = lv 

Slide 28 - Diapositive


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 29 - Diapositive

Even oefenen 

Slide 30 - Diapositive

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 31 - Quiz

Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord?
Zich vermaken
A
Verplicht
B
Toevallig

Slide 32 - Quiz

In welke zin staan een toevallig wederkerend werkwoord?
A
Ik kleed me aan
B
Ik bedenk me

Slide 33 - Quiz

Welke van deze werkwoorden is geen verplicht wederkerend werkwoord?
A
verslapen
B
uitsloven
C
gedragen
D
verwonden

Slide 34 - Quiz

Ik schaamde me voor de opmerkingen die mijn ouders maakten.

Wat voor wederkerend werkwoord is schamen?

A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 35 - Quiz

Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord?
Zich verschuilen
A
Verplicht
B
Toevallig

Slide 36 - Quiz

Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen

Slide 37 - Quiz

In welke zin staat een verplicht wederkerend werkwoord?
A
Hij slooft zich uit
B
Hij scheert zich

Slide 38 - Quiz